Ga naar de inhoud

Preek Joh. 20:11-16

De intens verdrietige Maria staat bij het graf. Ontroostbaar. Ontredderd. Waar moet ze heen? Haar wereld is ingestort, want haar Heere is er niet meer. En nu is zijn graf ook leeg. Maria Magdalena, deze bijzondere vrouw die eerder al bevrijd is door Jezus Christus, mag nu opnieuw door Hemzelf bevrijd worden! Het paasevangelie van de eerste oor- en ooggetuige Maria Magdalena.

Liturgie
Gezang 20:1,2,6
Psalm 97:3 (na wet)
Psalm 49:2,5 (na Schriftlezing)
Psalm 91:5,8 (na preek)
Psalm 97:5 (na geloofsbelijdenis)
Gezang 21:1

Schriftlezing Joh. 20:1-18
Tekst Joh. 20:11-16

Preek Joh. 20:11-16
Door ds. C. Koster

De zoekende Maria gevonden door de opgestane Heere

  1. Verblind door haar verdriet
  2. Bevrijd door haar Verlosser

Geliefde gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Maria Magdalena is intens verdrietig. Ze zoekt haar Heere. Haar Rabboeni, haar lieve Meester. Maar ze kan Hem nergens vinden. Het enige wat ze ziet is een open graf. Het lichaam van de Heere Jezus is nergens te bekennen. Wat is er gebeurd? Wat is er aan de hand?

Ze weet het zeker: in dit graf is Hij vrijdagavond neergelegd. Ze heeft het zelf gezien. Maria was erbij, vrijdag, na de kruisiging en het sterven van Jezus Christus, had Jozef van Arimathea aan Pilatus om het lichaam van Jezus gevraagd. En Hij had toestemming gekregen om Hem van het kruis af te halen en Hem te begraven. Zo was Hij neergelegd in dat graf van Jozef, een nieuw graf. En toen moesten Maria en de andere vrouwen naar huis, want de sabbatdag brak aan. Daarom werd een zware steen voor de grafopening gerold. De verdere voorbereidingen zouden volgen als de sabbatdag voorbij was. En zo gingen ze nu, Maria Magdalena samen met enkele andere vrouwen, na de sabbatdag, op zondagmorgen in de vroegte terug naar het graf gegaan, om het gestorven lichaam van de Heere Jezus verder te verzorgen.

Maar toen ze daar bij het graf aankwamen, zagen ze dat de steen al weggerold was en dat het lichaam van de Heere Jezus er niet meer was. En een engel zij tegen de vrouwen dat Jezus Christus was opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. In opdracht van de engel gaan de vrouwen snel naar de discipelen toe, om deze boodschap aan de discipelen over te brengen. Die discipelen waren die zondagmorgen nog niet bij elkaar verzameld als groep, dat gebeurde pas tegen de avond van die zondag. Daarom moesten de vrouwen de discipelen één voor één opzoeken en het hen vertellen. Ze komen Petrus en Johannes tegen, en vertellen hen wat ze gehoord en gezien hebben. Deze discipelen horen wat de vrouwen zeggen en gaan snel naar het graf, om zelf te kijken wat er is gebeurd. En waarschijnlijk besluit Maria Magdalena dan niet verder langs de andere discipelen te gaan, om ook hen te zeggen wat ze hebben gezien en gehoord. Maar gaat Maria zij naar het graf, achter Petrus en Johannes aan. Op een afstand volgt ze hen. En als deze twee discipelen dan weer terug naar de stad zijn gegaan blijft Maria achter, waarschijnlijk is Maria dan nog samen met een andere vrouw, maar daar schrijft het evangelie van Johannes verder niet over.

En zo staat Maria daar, voor de tweede keer bij het graf. Ze is intens verdrietig, lezen we in vers 11. Blijkbaar zijn de woorden van de engel niet goed tot haar doorgedrongen. Het enige wat ze zich kan bedenken is dat ze haar Heere Jezus zoekt, en dat ze Hem niet kan vinden. In haar grote verdriet vraagt ze zich af: wat kan er toch gebeurd zijn? Er kunnen toch geen grafrovers geweest zijn? De Heere Jezus kan toch niet verplaatst zijn naar een ander graf?

Wat maakt het verdriet van Maria Magdalena zo intens? U weet dat het hier gaat om Maria Magdalena. Deze Maria was gebonden door zeven demonen, die in haar zaten. Maar toen had ze de Heere Jezus ontmoet. En de Heere Jezus had haar van die zeven boze geesten verlost en bevrijd. Sindsdien is ze steeds dichtbij de Heere Jezus gebleven. Heeft zij zich innige met de Heere Jezus verbonden gevoeld. En heeft ze grote liefde gehad voor de Heere Jezus. Dat verklaart ook, waarom juist zij hier zo huilend bij het graf staat. En waarom ze is overmand door groot verdriet.

Hij, die zo machtig was om haar te verlossen van het kwaad. Om haar weer in de vrijheid te stellen, dat niet de boze geest het te zeggen had over haar doen en laten. Is Hij nu zelf ten onder gegaan aan de kwade macht van de Joden en de Romeinen? En is nu zelfs zijn lichaam tot overmaat van ramp weggenomen? Hoe kan dat? Wat is er aan de hand? We zouden vandaag zeggen: de hele wereld van Maria is ingestort.

En terwijl zij zo in diep verdriet is gedompeld buigt zij zich voorover in het graf. En dan heeft ze na die eerste ontmoeting toen ze ’s ochtends daar bij het graf aankwamen nu voor de tweede keer een ontmoeting met hemelse boodschappers. Twee engelen zitten daar in het graf. Een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde van de plaats waar het lichaam van Jezus gelegen had. “Vrouw, waarom huilt u?”

Op het eerste gezicht een hele botte vraag. Waarom huilt u? Natuurlijk huilt zij! Jezus Christus was de enige hoop in haar leven. Hij is gestorven. Ze wilde de laatste eer, de laatste liefde bewijzen. Maar dat kan niet, want nu is ook nog zijn lichaam kwijt.

Toch is het een hele mooie vraag, van deze engelen. Want de engelen willen Maria iets bijzonders laten zien. In één oog opslag kan Maria het zelf waarnemen. Wat hier aan de hand is, dat is geen grafroof. Dit is geen verplaatsing van een lijk naar een ander graf. Hier is iets bijzonders aan de hand! Hier is God aan het werk. De engelen zitten er als twee getuigen, om getuigenis af te leggen van de waarheid dat hier inderdaad een lichaam lag. Waar de ene engel zit, daar lag zijn hoofd en waar de andere engel zit, daar waren zijn voeten. Maar Hij ligt er nu niet meer, want Hij is opgestaan. Hij leeft.

En daarom ook die vraag: vrouw, waarom huilt u? Er is helemaal geen reden voor verdriet. Uw verdriet past niet bij de werkelijkheid. Hier is geen rouwklacht nodig. Hier is een klaagvrouw niet op haar plek. Huil niet, want God heeft de tranen van uw ogen afgewist en de oorzaak van uw verdriet weggenomen. Maar nee, Maria ziet het niet. Ze beseft blijkbaar niet hoe bijzonder deze ontmoeting is. En ze begrijpt niet de eigenlijke reden, waarom de engelen haar deze vraag stellen.

Ze is zo vol van haar verdriet. En ze is zo opzoek naar een dode, dat deze goddelijke boodschap niet tot haar doordringt. “Waarom huilt u?” “Omdat ze mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar ze Hem neergelegd hebben.” Engelenmacht is blijkbaar niet voldoende, om haar te overtuigen van de werkelijkheid.

En daaruit leren we iets belangrijks, gemeente. Want ja, Maria heeft enorm veel liefde voor haar Heere Jezus Christus. Ze is vol dankbaarheid voor wat Hij gedaan heeft en ze is vol verdriet, over alles wat er volgens haar in deze dagen gebeurd is. Maar toch betekent dat niet automatisch dat ze ook een groot geloof heeft. Je kan veel liefde voor de Heere hebben, terwijl er tegelijk nog veel ontbreekt. Net als de discipelen moet ook zij radicaal anders gaan denken. Anders gaan geloven. Ze moet stoppen met haar verdriet. En haar verdriet mag overgaan in vreugde. Want haar Rabboeni is waarlijk opgestaan.

Maar juist dat kan ze niet. Het lukt haar niet. Zelfs boodschappers vanuit de hemel met blinkende gewaden overtuigen haar niet. Zo geestelijk blind kan een mens zijn. Zo dicht kunnen onze ogen soms zitten. Dat je de blijde boodschap wel ziet en hoort, maar het toch niet gelooft. Of andersom, dat je iets al heel vaak gehoord hebt. En uitgelegd hebt gekregen. Maar dat je op eens ziet wat het eigenlijk betekent. En wat voor diepe rijkdom daarachter schuil gaat. Zo traag kunnen wij mensen soms van begrip zijn. Zo moeizaam is het, om ons tot geloof en vertrouwen te brengen. Dat zien we ook hier gebeuren, bij Maria. Ze keert zich zelfs van de engelen af.

Het vraagt goddelijk geduld, om het Paasevangelie aan deze vrouw bekend te maken. Maar God heeft dat geduld met haar en met de discipelen. De Heere zoekt haar nogmaals op. De Heere maakt nogmaals contact met Maria Magdalena. Zij loopt weg bij de engelen. En dan is het de Heere Jezus zelf, die ze mag ontmoeten. Maar ze herkent Hem niet als de Heere. Haar zicht is blijkbaar vertroebelt door haar tranen en haar verdriet. Ze zoekt het dode lichaam van haar Heere. Maar daardoor herkent ze niet de levende Christus, die haar zelf hier opzoekt. En dan begint de Heere Jezus tot haar te spreken. Dat is het tweede gedeelte van de preek

2. Maria wordt bevrijd door haar verlosser

“Vrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u?” Wist u dat dit een van de eerste woorden zijn, die de Heere Jezus uitsprak na zijn opstanding? Misschien wel zijn eerste woorden? “Vrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u?”

In deze eerste woorden van de Heere Jezus mag u het goddelijk geduld zien van de Heere. Voor de tweede keer diezelfde vraag, waarom huilt u. De Heere Jezus wil met des te meer kracht laten zien: U hoeft niet te huilen, Maria, er is niets om over te huilen. Deze tweede vraag gaat ook een stapje verder dan de eerste vraag van de engelen. De Heere Jezus nodigt Maria uit om na te denken. Want Hij zegt ook: “Wie zoekt u?” Daarmee wil de Heere Jezus haar laten zien, dat ze de verkeerde zoekt. Ze moet niet een dood lichaam zoeken in het graf. Maar ze moet de Levende zoeken, die opgestaan is uit het graf.

Opnieuw kiest de Heere hier voor de weg van het geduld. Om haar langzaam, stapje bij stapje, te leiden tot het zien van de werkelijkheid. Alsof de Heere Jezus haar bij de hand neemt, om zo haar ogen te openen.

Maria begrijpt de vraag opnieuw niet. Ze denkt dat het de tuinman is, met wie ze spreekt. De tuinman, dat is inderdaad ook iemand die in die tijd zorgde voor de graven, als die aanwezig waren in die tuin, zoals hier het geval was. Daarom was haar gedachte op zich ook niet onmogelijk, dat de tuinman het lichaam van de Heere Jezus verplaatst zou hebben naar een andere plek. “Mijnheer, als u Hem weggedragen hebt, zeg mij dan waar u Hem neergelegd hebt en ik zal Hem weghalen.”

Maar dan is het genoeg. De Heere Jezus maakt zich nu ten volle aan haar bekend. En Hij roept haar bij haar naam. “Maria!” Dan keert Maria zich om en zei tegen Hem “Rabboeni”, Meester. Een heel bijzonder, en opnieuw een heel leerzaam moment. Maria is hier op zoek naar haar Heere. Maar ze kan Hem niet op eigen kracht vinden. Het lukt haar niet, ze bereikt Hem niet. Daarvoor is ze te blind, te traag. En daarom zorgt de Heere Jezus zelf voor een opening, in haar gesloten hart. En geeft Hij haar zelf licht in haar verduisterde ogen. “Maria.”

Met de vertrouwde stem roept de Heere Jezus Maria bij haar naam. De Heere Jezus, Hij openbaart zich hier als de Herder. Zoals de Heere Jezus dat ook zei in Johannes 10: “Die zijn schapen bij name kent. Hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. En dan gaat Hij hen voor en de schapen volgen Hem, omdat zij zijn stem kennen.” Dat is wat hier gebeurd, gemeente. De Herder Jezus Christus roept deze schaap Maria bij haar naam. En brengt haar van ongelovig naar gelovig. Van verdriet naar blijdschap. Van blind naar ziende.

Kijk, dat Maria de Heere Jezus liefheeft, dat is mooi en goed. En dat zij haar zoekt, dat is zo kostbaar. Maar wat nog veel belangrijker is, is dat de Heere Jezus haar zoekt. En dat Hij haar kent. Want zonder de genade van de Heere Jezus Christus kan niemand tot God komen. Dat zien we hier gebeuren. Als het aan Maria had gelegen, dan had ze haar Heere nooit gevonden, ook al stond Hij recht voor haar neus. Als het aan Maria had gelegen, dan was ze net als bij die engelen, ook bij de Heere Jezus weggelopen, in diep verdriet, omdat ze haar Heere niet kan vinden.

Jezus Christus moet zelf Maria de hand reiken. Jezus Christus moet zelf Maria over die drempel heen helpen. Dan kan ze zien en geloven. En het is juist zo bijzonder van de verbondsomgang van de Heere met zijn volk. Namelijk, dat de Heere inderdaad niet afwacht, totdat wij Hem vinden en naar Hem vragen. Hij zit niet stil, om te kijken of wij Hem aanroepen. Nee, Hij zelf komt in actie en zoekt ons. En doordat Hij ons zoekt en vindt en roept. Daardoor kunnen wij gelovig antwoorden.

Deze manier van handelen ziet u toch in heel de geschiedenis terug, gemeente. Adam, na de zondeval. Hoe komt Adam weer terug bij God? Hoe vindt Adam zijn God weer? Is dat, omdat Adam de Heere opzoekt en op de knieën zijn zonden belijdt? Nee, het is omdat de HEERE Adam roept: “Waar ben je?” De HEERE reikt Adam de hand, zodat Adam gevonden wordt en hij tot God kan naderen, met zijn grote zonde. Maar als het aan Adam was gelegen, dan was hij weggevlucht. Dat deed hij toch? Bevend vluchtte hij weg en bedekte zich met vijgenbladeren?

En zo gaat het steeds weer, in de geschiedenis. De Heere roept zijn volk, zijn kinderen, tot bekering, tot geloof, maakt hen tot zijn kinderen. En als de Heere dat doet, dan roept Hij hen bij hun naam. De HEERE roept Abram bij zijn naam. Als de engel van de Heere zich aan Zacharias openbaart. Als de engel aan Maria verschijnt, de moeder van de Heere Jezus. En ook bij Paulus, als de Heere Jezus zelf Paulus tot bekering brengt: “Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?”

En misschien herkent u dat ook wel in uw eigen leven. Dat je vast zit in de zonde, vast zit in verkeerde patronen, in verkeerd gedrag, een verkeerde relatie, een verkeerde houding. En dat je er niet meer uit eigen macht uitkomt, omdat je het niet meer ziet, het niet meer kan. En dat je dan hulp van anderen nodig hebt, om je daaruit te helpen. Hulp van de Heere, die je roept. Die je persoonlijk terugroept, tot Hem. Dan voel je, dan zie je: Hij kent mij. Hij heeft zijn oog ook op mij. Om mij te redden en terug te roepen. Juist ook in die onderlinge hulp, of ook in de steun, het bezoek of het vermaan van ambtsdragers mag u de hand van de Heere zien. Het persoonlijk omzien van de Heere tot zijn volk. Om je met liefde en geduld te helpen. En als dat nodig is ook terug te roepen, om je te bewaren voor eigen blindheid.

Kijk, en als Jezus Christus Maria bij haar naam noemt, dan gebeurt er iets. Dan gebeurt, wat alle christenen moeten doen. Zij keert zich om. Weg van haar eigen klein geloof, haar eigen verdriet, haar eigen zoektocht. Zij keert zich om. En als zij dan op de roepstem van de Heere Jezus zich inderdaad omkeert. Kijk, dán mag ze Jezus Christus ontmoeten.

Zo roept Jezus Christus zijn volk. Roept Hij u allen bij uw naam. Eigenlijk hebben we dat vorige week nog heel concreet gehoord. Bij de bediening van de heilige doop worden alle verbondskinderen bij name genoemd. Geroepen door God zelf met kracht en liefde. Om zijn belofte te mogen ontvangen. Om te komen tot het licht. Om Christus zelf te ontmoeten.

En dan vraagt Hij aan u en aan jou: keer je om! Bekeer je. Net als Maria, weg van je eigen denkbeelden. Weg van je eigen wil, je eigen verlangens. En keer je tot Mij, de Heere Jezus Christus, de opgestane Heere. Als je dat doet, dan mag je Hem te ontmoeten en kennen als uw, als jouw Heere en Verlosser.

Tot die mooie belijdenis komt Maria ook. “Rabboeni.” Dat betekent hetzelfde als rabbi, Meester, maar in dit woord zit meer liefde, spreekt meer van hartelijke overgave. Maria herkent deze Tuinman nu als haar Heere. De Heere die ze gevolgd heeft tijdens haar leven. De Heere die haar bevrijd heeft van zeven demonen, zeven boze geesten. Hij heeft haar nu ook bevrijd van haar verdriet. Van haar gevangen zijn in haar eigen ideeën en klein-geloof. Hij zorgt ervoor dat ze zich mag omkeren en Hem nu niet alleen kent als haar Meester, maar ook als haar opgestane Heere.

Nu moet de Heere Jezus haar nog verder onderwijzen. Want ze moet nog wel verder komen in haar geloof en in haar inzicht. Over drie weken hoop ik over vers 17-18 te preken, als vervolg op deze preek. Maar deze belijdenis is zeer zeker een Godsgeschenk.

Zo mag zij de eerste mens op deze aarde, de opgestane Heere Jezus ontmoeten. Zij, Maria Magdalena. Vrouw. Voorheen bezeten van zeven kwade geesten. Zij mag de eerste getuige van het machtige Paaswonder, dat Jezus Christus waarlijk is opgestaan.

Heel deze geschiedenis laat zien hoe totaal onverwacht en ongedacht dit wonder is. Geen verzonnen verhaal. Geen kletspraat van enkele vrouwen. Geen vooropgezet plan van de discipelen. Nee, Maria had van alles gedacht. Ja, de gedachten tuimelden over elkaar heen in haar hoofd. Maar wat ze ook had bedacht, niet dit. De Heere Jezus zelf moet er hoogstpersoonlijk aan te pas komen, om zijn schapen te leiden op de goede weg van het geloof. Dat geldt hier voor Maria Magdalena. Dat geldt net zo goed voor de discipelen.

Maar des te zekerder mag u vandaag weten, gemeente, dat Christus werkelijk is opgestaan uit de doden. Geen fabel, geen sprookje. Jezus Christus heeft werkelijk de banden van de dood verbroken. Hij is waarlijk opgestaan. Maria’s tranen mochten plaatsmaken voor tranen van vreugde en overgave.

En als u nog twijfelt, gemeente. Als daar aanvechting is. Als daar traagheid is bij u, om te lezen, te bidden, te geloven. Heb dan geen schroom. Want het geduld en de liefde van de Heere is zo groot. Kijk maar naar hoe de Heere omgaat met Maria. Maar doe dan ook dat, wat Maria heeft gedaan. Keer u om. Stop met traagheid, maar zoek de Heere. Ontmoet Hem in zijn woord. Luister naar dat blijde paasevangelie, dat ook klinkt uit de mond van deze vrouw. Het paasevangelie, dat u vandaag verkondigd is. En wat u mag geloven. Zodat u het Maria gaat nazeggen:

Rabboeni, Meester. U, Heere, die sterker bent dan boze geesten en kwade machten. U, die de dood heeft overwonnen. En daardoor ons kan verlossen van zonde en dood. Bij U mag ik horen. Omdat U mij kent. Ja, omdat U mij bij mijn naam hebt geroepen. Amen.

Gepubliceerd inPreek

Reacties zijn gesloten.