Ga naar de inhoud

Preek 2 Samuel 5

Liturgie
Ps. 46: 1, 3
Ps. 50: 7
Ps. 78: 18, 19, 20
Ps. 18: 1, 2
Gz. 24: 3, 4

L: 2 Samuel 5
T: 2 Samuel 5

Preek 2 Samuel 5

Geliefde gemeente van de Heere, Jezus Christus,

Jongens en meisjes, hebben jullie wel eens een collage gemaakt?

Een collage dat is, dat je bijvoorbeeld een tijdschrift hebt, en dat je daar allemaal stukjes uit knipt, of uit scheurt, en dat je daar dan een nieuwe, mooie plaat van maakt. Met een andere afbeelding van al die kleuren die je dan uit die tijdschriften hebt gehaald. Dat je daar bijvoorbeeld een mooi hart, of een mooie voetbal, of een mooie boom van maakt, van al die knipsels.

Een collage.

Een ander voorbeeld, misschien hebben jullie thuis wel een fotocollage hangen, van jullie gezin bijvoorbeeld, dat is één groot geheel met foto’s, allemaal verschillende foto’s, die dan samen een indruk geven van jullie gezin, ouders, broers en zussen, of neven en nichten, opa en oma’s. Die staan er allemaal op.

Verschillende foto’s die samen een collage vormen.

Wat wij vanmorgen hebben gelezen in 2 Samuël 5 is eigenlijk ook een soort collage. Het zijn verschillende onderdelen, verschillende gebeurtenissen, uit het leven van koning David, die hier beschreven worden. En die ons een indruk geven van wie koning David was.

En eigenlijk vooral ook, een indruk van hoe God deze koning David aan Zijn volk geeft.

En die verschillende gebeurtenissen die plaatsvonden, de zalving van koning David, het innemen van Jeruzalem, en de strijd tegen de Filistijnen. Die zijn waarschijnlijk niet allemaal precies zo achter elkaar gebeurd. In verschillende plaatsen hebben die gebeurtenissen plaats gevonden, maar die zijn hier bij elkaar gevoegd, om dat plaatje compleet te maken. Hoe God David als koning aan Israël geeft.

Dus wij gaan vanmorgen ook naar een collage kijken, een collage over het leven van David. hoe God David aan Zijn volk geeft.

Het thema van de preek is:

God geeft David als koning over heel Zijn volk
1)Gods belofte vervuld (eerste drie collage stukjes)
2)Gods volk beschermd (vierde collage stukje)

Het eerste stukje van de collage, zo noem ik het maar even, is dat David tot koning wordt gezalfd. De eerste verzen van ons hoofdstuk.

Koning David wordt voor de derde keer tot koning gezalfd.

En dat is hier een heel bijzonder moment, want eindelijk wordt hij hier erkend als koning over héél Israël.

Ál de 12 stammen van het volk Israël zeggen, “David u bent onze koning”.

We weten, dat ging niet vanzelf, er was een lange weg voor David om uiteindelijk als koning over heel Israël gezalfd te worden.

Hij begon daar in Bethlehem als herder, die de kudde weide.

We hebben het gezongen, een knecht achter de schapen.

Maar de Heere bracht hem via de strijd met Goliath, via zijn plek aan het hof van koning Saul op de harp.

En na die moeilijke strijd, dat hij vervolgd werd door Saul, uiteindelijk mocht hij koning zijn.

Eerst in Hebron, koning van één stam Juda, met die felle strijd, een burgeroorlog,

met Abner en Isboseth, maar nu eindelijk mag hij koning worden over heel Israël.

En het is heel mooi om te zien, hoe doet David dat?

Is David de man die zelf naar de kroon greep?

Is David een man die Saul heeft vermoord, en Isboseth heeft vermoord om zichzelf op die troon te plaatsen, en naar de macht te grijpen?

Nou, nee.

David, die heeft al die jaren, en in al die strijd en oorlog, heeft hij geduldig afgewacht. Geduldig gewacht, op de tijd dat God hem koning zou maken.

Waarom zeg ik dit?

Vers 1 die wijst ons op deze werkelijkheid.

Wie maakt hier David tot koning?

Niet David zelf.

Nee, daar staat, de stammen komen naar David toe.

God geeft het in de harten van al die mensen, al die leiders van de stammen, om David te erkennen.

Het is niet David die naar de kroon grijpt. Het is God die hem die plek geeft.

Dat zeggen die leiders ook, ze noemen drie argumenten waarom David koning wordt. In vers 1 en 2: U bent één van ons, ons vlees en bloed.

U leidde Israël al eerder op voortreffelijke wijze.

En het derde en belangrijkste wat ze noemen, Gods belofte. “Het is Gods belofte dat u koning wordt”.

Zo geeft de Heere David als koning aan Zijn volk.

Het is God die Zijn belofte waarmaakt.

Als we één ding leren van deze eerste snipper in de collage, dan is het dat. God maakt Zijn belofte waar.

Wat Hij jaren daarvoor al aan David in Bethlehem gezegd had.

Wat hij keer op keer bevestigd heeft via Abner, via Saul, de Heere laat het zien. David is de koning die God geeft.

Dat is het eerste.

Dan het tweede stukje in de collage.

David neemt Jeruzalem in.

Ook daarin zien we broeders en zusters, het is Gods werk.

De Heere had immers beloofd, al aan Abraham, eeuwen daarvoor, “Ik zal u dit land geven, en al de volken in het land Kanaän, geef ik in uw macht”.

En als je dan leest in Genesis 15, dan somt de Heere al die volken op, die hij aan Abraham zal geven.

En dan wordt daar ook bij genoemd dit volk de Jebusieten die in Jeruzalem woonde.

Maar die waren nog niet verslagen. Ze hadden wel geprobeerd om Jeruzalem in

te nemen, maar het lukte niet.

Als David hier ten strijde trekt tegen Jeruzalem, en hij overwint die stad, dan zie je die belofte van de Heere aan Abraham, eeuwen daarvoor.

Die is niet over datum die belofte, is niet krachteloos.

Nee, integendeel, de Heere maakt Zijn belofte waar!

David neemt Jeruzalem in.

En dat is eigenlijk een wonder te noemen. Die Jebusieten waren er stellig van overtuigd, “deze vesting is een oninneembare vesting”. Dat zeggen ze. “De muren van de stad zijn zo sterk, de blinden en de lammen zijn genoeg om de stad te bewaken. Verdedigen van deze stad is kinderspel, jullie komen er nooit in”.

Maar dan staat daar zo triomfantelijk, vers 7, David nam hem wel in. Sion, de stad van David.

Hoe David dat precies gedaan heeft, dat weten we niet. Daar is veel discussie en onduidelijkheid over.

Archeologisch onderzoek heeft wel bepaalde elementen duidelijk gemaakt. Maar er is weinig met zekerheid te zeggen. Iets met de watergang wat we lezen in vers 7 en 8. Maar het maakt niet uit.

Feit is dat David deze oninneembare vesting, inneemt.

En dan kan je dus ook over de tweede snipper van het collage zeggen, het is Davids werk. Goede legerleider, die zo’n moeilijke stad inneemt.

Of, een slimme politicus die niet Hebron kiest als zijn stad om te wonen, maar Jeruzalem, een stad, goed gelegen in Israël. Een stad neutraal voor al de 12 stammen in Israël, een tactische zet voor zijn toekomstige regering.

Maar het is niet David die hier handelt. Ook deze geschiedenis, de verovering van

Jeruzalem, laat zien, het is Gods werk. De Heere maakt Zijn belofte waar.

Hij bouwt Zijn volk en Zijn land.

Hij beloofde, “de Jebusieten zullen aan u gegeven worden”.

En de Heere geeft een stad waar Zijn naam kan wonen, dat volgt in hoofdstuk 6.

Ook in het tweede element zien we, het werk van de Heere, voor Zijn volk, in Zijn land,

naar Zijn belofte.

En dan dat derde stukje van de collage.

Wordt beschreven dat de Heere David zegent, in vele opzichten.

De rijkdommen van buiten Israël komen zo naar hem toe.

Hiram, de Koning aan die kustplaats Tyrus, die komt met hout vers 11. Cederhout, houthakkers, metselaars, wat ze zo goed konden, komen naar hem toe. De stad Jeruzalem wordt versterkt.

Ook het gezin van David neemt toe. Nog meer bijvrouwen en vrouwen uit Jeruzalem. Nog meer zonen en dochters worden hem geboren.

Beschrijving van de zegen aan David, hoe de Heere het huis en de stad van David bevestigd, en sterkt maakt.

Ik wil hier een kleine kanttekening plaatsen.

Bij die huwelijken van David.

De aanleiding van hoofdstuk 3 zagen we ook dat David, naast de twee vrouwen die hij al had, andere vrouwen en bijvrouwen had.

En het blijft voor ons nogal vreemd, om te lezen dat hier geen oordeel of geen veroordeling wordt uitgesproken.

Ik kreeg van verschillende kanten van de gemeente ook reactie, van, “hoe kan dat nou, dat dat daar zo staat in hoofdstuk 3”.

En je kan dat voor vandaag gewoon niet indenken, dat kan toch niet goed zijn,

voor een man en voor een vrouw, en voor een huwelijk, om zo’n harem te hebben van vrouwen en bijvrouwen.

Hoe kan het dat de Heere dat niet veroordeeld?

Het is zo dat in Deuteronomium 17 staat, dat een koning in Israël, niet veel vrouwen mag hebben. Staat als waarschuwing, ‘anders zal zijn hart afwijken’.

En misschien zou je in 2 Samuël 3 nog kunnen zeggen, “het zijn er niet veel, vrouwen en bijvrouwen”.

Maar hier in 2 Samuël 5, wordt toch wel duidelijk die grens overschreden. Het worden er wel veel. Veel vrouwen en nog veel meer bijvrouwen.

En je ziet ook, naast dat God dat dus verboden heeft in Deuteronomium 17, je ziet ook hoe zo’n huwelijk met een harem van vrouwen en bijvrouwen, wel de praktijk was, maar toch altijd ellende met zich meebracht.

Denkt u bijvoorbeeld aan het gezin van Jacob, met Rachel en Lea, Bilha en Zilpa.

Hoe was dat in dat gezin? Altijd ruzie en strijd, jaloezie tussen die vrouwen, tussen hun kinderen.

En denk aan het gezin van David, hoe verder in deze geschiedenis, na hoofdstuk 10, allerlei ellende voortkomt.

Juist ook, door de kinderen van al deze verschillende vrouwen.

Denk aan Salomo, die koning die nog meer vrouwen en bijvrouwen had, en zelfs uiteindelijk meegaat in de afgoden van zijn vrouwen.

Ik wil maar zeggen broeders en zusters, ook al staat het hier in hoofdstuk 5 echt beschreven als zegen van God, dat het huis van David wordt bevestigd en uitbreid. Toch betekent het niet dat het foutloos is wat David hier doet. En is het goed om Deuteronomium 17 dan echt in je achterhoofd te hebben. De Heere heeft het verboden. Een koning mag niet veel vrouwen hebben.

Nou dat is het collage van drie stukken.

Koning David wordt gezalfd. Jeruzalem wordt veroverd, en God zegen komt in Jeruzalem en over het gezin van koning David.

En als we die drie stukjes uit de collage samen voegen, wat zien we dan vooral?

Eén ding, de Heere laten zien, Ik ben Koning van Israël, en Ik zorg voor Mijn volk en Ik zorg voor de vervulling van Mijn belofte.

Als je kijkt naar vers 2, daar staat ook zo’n mooi detail: de belofte van de Heere klinkt daar. David mag het volk van Israël weiden. Maar hoe klinkt dat?

U zult Mijn volk, Israël, weiden. En u zult koning zijn over Israël.

Het is niet het volk van David, het is Mijn volk, zegt de Heere tegen David.

En David weet dat.

En ook in vers 12, staat dat met nadruk beschreven.

David besefte dat de Heere hem tot koning over Israël bevestigd had. En dat hij zijn koningschap verheven had.

Waarom?

Ter wille van zijn volk Israël.

David wordt door God gemaakt als koning.

En al die zegen krijgt hij, niet om zichzelf te verheffen, en niet om hoogmoedig koning te zijn, en te zeggen, “kijk eens, hoe groot en hoe sterk ik ben”.

Nee, David die weet, God zegent mij, zodat ik de Heere mag dienen. En zodat ik Zijn volk mag dienen.

Het is de Heere die zorgt voor Zijn volk. En het is David die in dienstbaarheid en gehoorzaamheid geestelijk leiding mag geven, als koning van God.

Een koning naar Gods hart.

En dan kunnen we de lijnen doortrekken, want als je deze houding ziet van David, die met al die zegen, de Heere en zijn volk wil dienen, zien wij daar dan niet in broeders en zusters, de Geest van die grote Zoon van David.

De Here Jezus Christus die als geschenk van God uit de hemel kwam.

De Here Jezus, die zoveel heerlijkheid bij God bezat in de hemel, en die gezegend werd met de Heilige Geest op aarde.

Die kwam, niet met hoogmoed, om Zijn macht te laten zien.

Nee, die kwam om te dienen, om Zijn leven te geven, als losprijs voor velen.

De Here Jezus die daar ook de discipelen toe oproept, “wees de minste, wees een dienaar”.

Die geest is hier zichtbaar bij David, die zijn volk mag voorgaan, en zijn volk

mag dienen.

En die geest van David, en die Geest van Christus, die mag ook in ons leven zichtbaar worden.

Wij, die ook zoveel zegeningen van de Heere mogen ontvangen.
Wij, die daarmee dus ook die vraag hebben, “wat doen wij daarmee?” Met al die zegeningen, en nabijheid van God, in het geloof, in ons kerkelijk leven. Maar ook in welvaart en rijkdom.

Doen wij, ontvangen wij dat, om onszelf te verheffen, en kijken hoe groot wij zijn, en hoe sterk wij zijn, en hoe stoer wij zijn?

Of zeggen we, “nee, ik wil U daarmee dienen Heere God, en ik wil mijn naaste daarmee dienen Heere God”.

Is het ook dat bij ons die Geest van Christus zichtbaar wordt. Dat wij willen dienen in ons werk, in ons leven.

Als je verbonden bent met de Here Jezus Christus, door het geloof in Hem, dan zal

die Geest je leven beheersen.

Dan mag je opmerken in je eigen hart, dat verlangen zal groeien, om te leven in dienstbaarheid. Om te leven met diezelfde houding van koning David.

Diezelfde houding van zachtmoedigheid, van de Here Jezus Christus.

En wat kan je dat niet op zoveel verschillende plekken doen, dienen.

In de gemeente kan je dienen, door niet op jezelf te blijven staan, maar om te zien naar anderen.

Door te helpen, hier in het kerkgebouw, of in bezoeken, klusjes, ambtelijk werk, achter het orgel, in de boekhouding, zoveel taken.

Dienen kan je ook in de maatschappij, en in het gezin. Dat je God dient, door gewoon trouw te zijn in je werk. Maar tegelijk niet te leven voor je werk, maar te leven voor God. En te leven om je naaste te brengen bij God.

Dienen door te getuigen van je geloof.

Dienen door als christen trouw te spreken, en trouw te leven. En steeds weer te vertrouwen op die onverwoestbare belofte van God.

Dat Hij met je zal zijn, en dat Hij Zijn zegen je wil geven, niet om daar alleen maar zelf van te genieten. Maar om die zegen uit te delen aan de anderen om je heen.

Dat is het eerste gedeelte van de preek, van die drie eerste collage stukken uit 2 Samuël 5.

Gods belofte vervuld.

2)Dan het tweede, en laatste gedeelte van de preek ook dat vierde collage stuk, over de strijd tegen de Filistijnen.

De Filistijnen zijn gekomen in het dal Refaïm.

Als je Jeruzalem hebt, dan is het ten westen, zuidwesten van Jeruzalem. Dal Refaïm, dal waar veel graan groeit. De graanschuur van Israël.

Daar zijn de Filistijnen, om David te zoeken. En niet alleen maar om David te vinden, maar vooral ook om David te doden.

David, waarvan ze eerst dachten, ‘die is één van ons, in Ziklag.

Nu willen ze hem wreken, en zoeken, en doden.

David komt in actie en hij vecht.

Hij vecht als koning naar Gods hart.

Want wat doet hij als eerste, vers 19?

Hij vraagt naar de wil van God.

Hij strijdt gehoorzaam op de manier hoe God het aanwijst.

En het resultaat is dat de Heere een geweldige overwinning geeft in de strijd.

David noemt die plaats, Baäl Perazim, de God van de doorbraak.

Alsof een dijk is doorgebroken waar het water zo naar binnen spoelt, zo liep het

leger van David zo de Filistijnen omver.

Het is zo’n machtige overwinning, dat Jesaja eeuwen later nog zegt, in hoofdstuk 28 vers 21, “de Heere zal woeden zoals in het dal van Gibeon”. Dat is dit dal.

Deze overwinning is een spreekwoord geworden in Israël.

De Filistijnen zijn geschrokken. Ze zijn verslagen, en ze lieten hun afgoden achter, staat er.

Ze hadden zo’n haast die Filistijnen, ze hadden geen tijd om hun afgoden mee te nemen, mee terug te nemen.

De Israëlieten namen ze mee, en ze worden verbrand, staat er in 1 Kronieken 14.

Dan zie je, die afgoden van de Filistijnen, waar de Filistijnen op vertrouwden, ze zijn machteloos.

Ze denken, die afgoden helpen ons in de strijd.

Maar ze kunnen niets.

Doet je denken aan die actie van Israël, toen ze de Ark in de strijd tegen de Filistijnen hadden meegenomen. Het volk Israël werd verslagen en de Ark werd afgepakt.

Werd de Ark verbrand, zoals hier, die afgodsbeelden werden verbrand?

Nee, de Heere is geen machteloze afgod, Hij zorgde er zelf voor dat Zijn Ark weer

teruggebracht werd bij Zijn volk.

Maar die afgoden die kunnen dat niet. Ze kunnen niets.

Ze zijn niets, ze worden verbrand, tot as.

De Filistijnen zijn verslagen, maar de oorlog is niet voorbij, er komt nog een tweede aanval.

En David die vraagt nogmaals de Heere om hulp, “wat moet ik doen? Moet ik optrekken?”

“Nee”, zegt de Heere, “maak een omtrekkende beweging en val de Filistijnen aan vanachter, zodat de weg terug voor hen, naar het westen, wordt geblokkeerd. En als ze verslagen worden, dat ze dan een lange omweg moeten maken, via het oosten naar het noorden, en terug naar het westen”.

En ook hier laat de Heere zo geweldig zien, het is niet David die strijd, en het is niet

het volk Israël die strijd.

Het is de Heere, die strijd voor Zijn volk, vers 24.

Wanneer David het geluid van de voetstappen in de toppen van de moerbeibomen hoort, dan moeten ze zich haasten, want de Heere is voor hen uitgegaan, om het leger van de Filistijnen te verslaan.

David en het leger moeten uittrekken in de strijd, maar het is de Heere die strijd.

En de Heere die beveiligd.

En de Heere die de Filistijnen verslaat.

Hij strijdt voor Zijn volk, net als bij de stad Jericho.

Niet door mensenkrachten, en niet door eigen tactiek, en niet door slimmigheid.

Nee, door Gods kracht!

En let u dan op, wat er zo mooi staat in dat laatste vers, vers 25: David deed zo zoals de Heere hem geboden had. En hij versloeg de Filistijnen.

David deed wat God van hem vroeg.

Lijkt heel eenvoudig, heel gewoon.

Je denkt haast, ‘ja natuurlijk, als God dat van David vraagt, dan doet David dat, natuurlijk.’ Het valt haast niet op.

Maar het is zo bijzonder!

Hier zie je, David is een koning naar Gods hart.

Niet als Saul die tegen God ingaat en ongehoorzaam is, en eigen wegen kiest.

David is niet als ons mensen, die eigenwijs is en hoogmoedig zijn eigen gang kiest, boven Gods gang.

Nee, hier is de Geest van Christus werkzaam in David, David die God vertrouwt, en gelovig de strijd overlaat aan de Heere. Want God zegt het.

Als hij gehoorzaam gaat, dan mag hij weten, de Heere is niet alleen met mij, de Heere gaat voor mij uit.

De Heere strijd voor mij. Sterker nog, de Heere heeft al gestreden en overwonnen!

Is dat niet een rijke troost ook voor ons vandaag!

Ook vandaag kunnen kinderen van God in die geloofsstrijd zitten.

Nie tegen de Filistijnen, maar wel tegen de duivel, tegen de vijand van Gods volk.

Wel tegen de zonde, zonde in de wereld, zonde ook in ons eigen vlees, en ons eigen hart.

En dan kan er op allerlei verschillende gebieden in het leven strijd zijn.

Het kan zo verschillend zijn, als man, als vrouw, in je leeftijd, en de situatie.

Een strijd die bekend is bij anderen, waarin anderen met je meestrijden en meebidden en je bemoedigen.

Maar ook een strijd die in eenzaamheid gevochten wordt, en waar anderen misschien niet eens vermoeden, dat je worstelt.

Als je worstelt broeders en zusters, en als je twijfelt, en als je aangevochten wordt.

Of als je je misschien zelfs verslagen voelt. weet je dan bemoedigd door deze geschiedenis. Deze strijd van koning David.

Want je kan de strijd winnen, als je de strijd voert in Gods kracht!

Met gevouwen handen, en gebogen knieën, net als David.

Als je zo strijdt met dat gebed, “Heere wijst U mij de weg, en helpt U mij in deze strijd, en leidt mij erdoorheen”.

Dan mag je geloven, God helpt je niet alleen in de strijd, maar de Heere gaat zelfs vooruit in de strijd.

Ja, de Heere is je dan al voorgegaan, om dat leger van de duivel, hoe groot het ook is, om het te verslaan.

Ja, Hij heeft de strijd al gewonnen!

Kijk maar naar Golgotha, dat kruishout wat daar heeft gestaan. De Here Jezus die daaraan heeft gehangen, in de meest intense, in de meest helse strijd ooit.

Maar dat kruishout is leeg, want Jezus heeft gestreden en overwonnen.

Hij is de grote Overwinnaar van dood en graf.

De grote Overwinnaar van duivel en hel.

En zeker, dan zijn die duivelse machten er nog steeds. De duivel zit niet stil, die oude slang. Maar hij is verslagen, hij is overwonnen door Jezus Christus!

Blijf daarom dicht bij Hem, de Here Jezus, want dan mag je delen in Zijn overwinning.

Vertrouw op de Here Jezus Christus, de grote Zoon van David, want Hij vervult al Zijn beloften. En Hij beschermt Zijn volk.

Kijk maar naar 2 Samuël 5.

Hij bouwt het Koninkrijk van Zijn Vader, en werkt met kracht heen naar Zijn terugkomst op de wolken.

Dan is die strijd ten einde, en mag Zijn vrederijk volmaakt zijn.

Het rijk van Jezus Christus, onze grote Koning.

AMEN

Gepubliceerd inPreek

Reacties zijn gesloten.