Ga naar de inhoud

Preek Zondag 32 HC

In Christus ben je bevrijd, Hij maakt je dankbaar. Maar, wat betekent dat? Ik voel me zo vaak ondankbaar, gefrustreerd, teleurgesteld. Hoe kan dat? En wat moet ik daar nu mee? Hoe wordt ik werkelijk een bevrijd en dankbaar mens? Een les uit Zondag 32 van de Heidelbergse Catechismus.

Liturgie
Psalm 63:2
Psalm 105:20, 21 (na wet)
Psalm 116:7,8 (na Schriftlezing)
Gezang 17:1,3,4,5 (na preek)
Psalm 57:5,6 (na geloofsbelijdenis)
Psalm 56:4

Schriftlezing 1 Joh. 3:1-17
Tekst Zondag 32 HC

Preek Zondag 32
Door ds. C. Koster

In Christus bent u een bevrijd en dankbaar mens

  1. Geschenk
  2. Roeping
  3. Groei

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,

“Dat mag jij zeker niet van je geloof…?” Die vraag heb je vast wel eens gekregen. Of de opmerking: “Dat soort dingen doen jullie christenen zeker niet.” En misschien dat je dat ook wel bij jezelf herkent. “Zondag moet ik naar de kerk. En ik moet naar vereniging en catechisatie. Ik mag niet vloeken, zuipen, schelden.”

En ja, dan kan je maar zo het idee krijgen dat christenen eigenlijk hele bekrompen mensen zijn. Dat je als christen wordt beknot in je mogelijkheden. Net als een knotwilg, die elk jaar weer lange takken krijgt. Maar dan, als het net wat begint te worden, weer helemaal gesnoeid wordt, tot een kale stam. Bent u, orthodoxe, gereformeerde christenen, niet net als zo’n knotwilg? Net als je voor je gevoel een beetje je vleugels kan uitslaan. En je dingen wilt doen: nee, dit mag niet, dat kan niet, zus moet niet, zo is verboden…

Waarom is dat eigenlijk? Waarom mogen en moeten jullie zoveel, jongeren? Is het niet om zat van te worden? En bovendien, het evangelie is toch het blijde nieuws? Christus maakt toch vrij? Waarom voel ik me dan niet vrij en blij? Of klopt er dan misschien iets niet, aan hoe wij ons leven leiden en onze regels bepalen?

Nu, broeders en zusters, laten we geduldig naar de Heidelbergse Catechismus en vooral daarin naar de Schrift luisteren om onze antwoorden te zoeken en te vinden.

Met deze Zondag 32 beginnen we aan het derde gedeelte van de Heidelbergse Catechismus. Na 3 zondagen over onze ellende, en 27 zondagen over de verlossing komen er nu 21 zondagen over onze dankbaarheid. En deze prachtige, eerste Zondag over de dankbaarheid zet de toon. Ja, ik ben ellendig, ik ben zondaar, sta schuldig en ja, ik lig onder die enorme, ondragelijke last van Gods toorn. En ja, ik geloof van harte, dat Christus mijn Redder is, die mijn schuld wegneemt en die toorn van God voor Mij en in mijn plaats gedragen heeft.

Ik ben bevrijd. Hoe kan dat? Omdat ik onder de heerschappij van Christus val. Hij heeft mij gekocht, ik ben zijn eigendom, ik hoor bij Hem. Hij, zegt Johannes in wat we gelezen hebben, Hij heeft mij overgeplaatst vanuit de dood in het leven. Ik ging eerst gebukt onder de toorn van God. Nu ben ik kind van God! In Christus ben ik vrij.

Kijk, en dan is het de vraag: wat betekent die vrijheid nu precies? Vrijheid blijheid, zeggen ze wel. Maar soms is vrijheid géén blijheid. Als ieder mens vrij is om te doen waar hij of zij zin in heeft, dan zou ik mij niet veilig voelen. Als iemand zich vrij voelt om mijn fiets mee te nemen, dan ben ik hem kwijt!

En als God zijn volk wel uit Egypte had bevrijd, maar hen vervolgens in de woestijn vrij liet, dan waren ze alsnog ten dode opgeschreven. Nee, God zelf leidde hen tot in het beloofde land en ook daarna zorgde Hij voor hen.

Vrijheid en bevrijd zijn betekent niet dat je zelf mag doen wat je wilt. Dan kan niet, dat zou ook niet goed zijn.

Zo werkt Christus ook niet. Christus geeft ons maar niet de vrijheid om te doen wat we zelf denken dat goed is. Nee, als je bij Christus mag horen, zoals Hij dat ook aan u en jou belooft heeft, dan wordt je ook door Hem vernieuwd. Kijk, dát is nu zo machtig mooi aan Zondag 32.

Waarom moeten wíj goede werken doen? Waarom moet jij Gods wetten gehoorzamen? Waarom mag je niet vloeken en schelden en slechte dingen doen? Is dat, omdat je dat niet mag van je geloof? Nee, de catechismus zegt iets heel anders. Ik doe het niet, omdat ik bij Christus hoor!

Christus vernieuwt mij. Daarom wil ik gehoorzamen. Omdat Christus zijn Geest in mij heeft gegeven. Die Geest werkt zo krachtig in mijn hart en wil en verstand, dat ik God ga liefhebben. Dat ik een nare smaak in mijn mond krijg van dat, wat God verboden heeft. Ik wil Hem liefhebben. Ik hoor bij God.

De Catechismus laat zo eenvoudig en krachtig zien, dat goede werken doen niet lastig is. Je wordt niet beknot. Je krijgt niet een onmogelijke opdracht. Nee, als kinderen van je Vader doe je de wil van je Vader. Waarom? Omdat zijn Geest dat in je hart geeft.

Voor een bloem is het toch ook niet lastig, om op te bloeien en mooi te zijn? Mooi zijn is voor een bloem geen last, maar een lust. Of neem nu een vlag, die vind het toch ook niet vervelend om te wapperen? Dat is niet moeilijk? Nee, hij wappert, omdat de wind erin blaast! Als de wind opsteekt, dan is wapperen zijn lust en zijn leven.

Nu, zó is het ook bij een christen, zegt de Catechismus. Christus heeft mij met zijn bloed gekocht en vrijgemaakt. In Hem ben ik vrij! En Hij vernieuwt mij ook door zijn Geest tot zijn beeld. In Hem ben ik dankbaar. Hij máákt mij dankbaar. En door Hem wil ik juist zo graag dankbaar zijn.

Zo zegt Jezus Christus het toch ook zelf, gemeente? Een goede boom brengt goede vruchten voort. En als de Geest in je hart komt, dan kómt daar de vrucht van de Geest. Liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. En als je bij de Wijnstok Christus ingepland bent, dan komen daar vruchten van dankbaarheid. Het kan niet anders. Christus doet dat in mij.

En datzelfde onderwijs geeft ook apostel Johannes in 1 Joh. 3, wat we lazen. Ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, zoals Hij rein is (vs. 3). Ieder die in Hem blijft, zondigt niet (vs. 6). Ieder die uit God geboren is, doet de zonde niet (vs. 9).

En omdat God dit wonder geeft, die levensvernieuwing. Omdat dat een genadegeschenk van Boven is, door de Geest van God. Daardoor kan het ook een opdracht zijn. Uw dure plicht en roeping. Dat is meteen ook het tweede gedeelte van de preek.

Johannes zegt bijv. ook in 1 Joh. 3: u moet elkaar liefhebben, vers 11. Dat is heel duidelijk een plicht, een gebod van God aan u en jou. Niet alleen: God zorgt ervoor dat u elkaar liefheeft. Nee, ook een gebod: je moet elkaar liefhebben. En heel sterk, in vers 16: “Hieraan leerden wij de liefde kennen, dat Hij voor ons zijn leven heeft gegeven. Ook wij moeten voor de broeders het leven geven.” Zo scherp en diep gaat het gebod van God. Wij moeten voor de broeders het leven geven.

Onvoorstelbaar. En ook onmogelijk, zou je denken. Als dit het gebod van God is, en ik moet daaraan voldoen om gered te worden, dan zal me dat nooit lukken.

Maar zo ligt het dus niet. Nee, ook vers 16 begint bij Christus: Hij heeft voor ons zijn leven gegeven. Hij is de oorzaak van onze redding en ons behoud. We worden gered uit genade, en niets anders. En Christus is ook de oorzaak van onze levensvernieuwing. Zodat door zijn Geest in uw en jouw hart wordt gepland, die liefde voor elkaar. De liefde voor je broeder en zuster. Dat je echt voor elkaar gaat, dat je aan elkaar verbonden bent. En die liefde is zo sterk en zo hecht en zo diep, dat Johannes u dan ook het gebod geeft: hou van elkaar, zonder enige reserve!

Alsof Christus zegt: welkom in mijn koninkrijk, het koninkrijk van Mijn Vader. Dit zijn de regels die hier gelden. Hier moet je je aan houden. Niet om mijn rijk binnen te kunnen komen. Niet om te verdienen. Nee, maar gewoonweg, omdat dit de regels zijn die hier heersen. De regels van liefde en gehoorzaamheid. Christus is Koning, daarom luister ik naar zijn stem. Ik kan toch niet anders. Ik hoor bij Hem!

Kijk, en het tegenovergestelde kan je dan dus ook zeggen. Als je niet luistert naar zijn stem. Als je in je gedrag en in je woorden laat zien dat je je niets van deze Koning Jezus Christus aantrekt. En je niet houdt aan de regels van zijn Koninkrijk. Ja, dan hoor je daar niet thuis. Dan laat je zien: ik hoor niet bij koning Jezus Christus.

Dat is precies wat Johannes ook zegt in 1 Joh. 3. Bijvoorbeeld vers 4, ieder die de zonde doet. Dat betekent, geen problemen heeft met de zonde, en daar gewoon in doorgaat, zonder spijt, zonder inkeer, zonder schuldbelijdenis. Die doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid.

En vers 6: ieder die zondigt. Opnieuw in de betekenis van: ieder die geen problemen heeft met de zonde, gewoon doorgaat in zijn zonde, zonder spijt, zonder inkeer, zonder schuldbelijdenis. Die heeft Christus niet gezien en heeft Hem niet gekend.

En in vers 14 en 15: wie zijn broeder niet liefheeft, blijft in de dood. Ieder die zijn broeder haat, is een moordenaar; en u weet dat geen moordenaar het eeuwige leven blijvend in zich heeft.

Als Christus zegt: heb elkaar lief. En een christen zegt: ik haat mijn broeder of zuster. En ik heb daar ook geen moeite mee, ik bekeer me er niet van. Ja, dan zegt Johannes: dat kan niet. Christus gebiedt jou lief te hebben. De Geest geeft het jou de liefde om lief te hebben. En jij zegt: ik heb niet lief, maar ik haat. Dat kan niet. Dan ben je geen christen, dan ben je niet in zijn Koninkrijk.

Het zijn deze diepe, scherpe woorden, waar de Heidelbergse Catechismus in v/a 87 ook naar verwijst. Kunnen zij behouden worden, die in hun goddeloos en ondankbaar leven voortgaan en zich niet tot God bekeren? Nee, beslist niet. Je kan niet bij Christus horen en tegelijk bewust volharden in je zonden, zonder dat je daar verdriet en spijt van hebt.

Gemeente, geldt dat dan voor u? Geldt dit voor jou? Misschien brengen deze scherpe woorden van de Catechismus en van Johannes u of jou wel aan het twijfelen. Dat je jezelf angstig afvraagt: ja, maar ik zondig ook. Ik zondig elke dag. En ik neem me nog zo voor om het niet te doen, toch lukt het me niet. Ben ik dan wel een christen? Mag ik dan wel bij Christus horen, en zijn Koninkrijk?

Nu, lees nog eens v/a 87. En stel jezelf dan de vraag: bij wie wil ik horen? Bij zo iemand, die hier omschreven staan: een onkuise, afgodendienaar, echtbreker, dief, gierigaard, dronkaard, lasteraar, oplichter? Of wil je horen bij God en Christus en zijn Koninkrijk?

Nu, als je dat bij jezelf opmerkt, dat je zegt: Nee, ik wil helemaal niet krampachtig vasthouden aan mijn zonden. Nee, ik wil niet volharden in een ondankbaar leven. Dat verlangen is al teken van geloof en bekering. Dan laat je daarmee zien dat je God liefhebt boven alles. En je naaste als jezelf.

De dankbaarheid tot God begint bij de verbondenheid met Jezus Christus. Waarom moet ik goede werken doen? Omdat Christus ervoor zorgt dat ik die goede werken ga doen. Waarom moet ik Gods geboden gehoorzamen? Omdat Christus ervoor zorgt dat ik ze ga gehoorzamen. Waarom moet ik mijn broeder en zuster liefhebben? Omdat Christus ervoor zorgt dat je je broeder en zuster liefhebt.

Ben je discipel van Jezus Christus. Dan máákt Hij je vrij. En dan máákt Hij je dankbaar.

U weet wel dat de Heidelbergse Catechismus is opgesteld in 1563. En in die tijd was de strijd met de Rooms Katholieke Kerk zeer actueel. En u weet wel dat Rome toen zei: jullie leren een evangelie van vrije genade, om niet. Dat maakt mensen zorgeloos en goddeloos. Je kan gewoon blijven zondigen, want alles wordt toch vergeven. En je verdient toch niets met goede werken, dus blijf maar lekker zondigen.

Nee, zei de kerk van de Reformatie. Nee, de leer van vrije genade maakt ons vrij én dankbaar. Want je kan Christus niet in tweeën scheuren. Het is één van beide. Of je bent niet met Hem verbonden, en blijft buiten zijn Koninkrijk staan. Of je bent wél met Hem verbonden, en dan ontvang je vergeving van zonden én vernieuwing van je leven.

Door Christus wordt ik gehoorzaam. Hij beschermt tegen de kwade machten van zonde, wetteloosheid en ongehoorzaamheid. Kwade machten, die enkel te gronde richt. Maar ik hoor bij Christus. Hij maakt mij gehoorzaam, door zijn Heilige Geest. En zo laat Hij mijn leven opbloeien, in volle kracht.

De Heidelbergse Catechismus noemt dan drie gevolgen van de goede werken. Christus vernieuwt mij naar Zijn beeld, zodat ik ten eerste door mijn goede werken God eer en prijs en groot maak.

Ten tweede, zodat ik door die goede werken ook zeker ben van mijn geloof. Niet omdat ik zo trots ben op mijn goede werken. Nee, want als ik echt kijk naar die goede werken, dan weet ik wel dat ze zo weinig voorstellen. En dat ze zo zondig zijn en mij eerder schuldig stellen voor God, dan dat ze mij zekerheid geven. En toch geeft God dat: als je je inspant om Hem gehoorzaam te dienen, dan zal Hij het geloof in je hart bevestigen. Zodat je geloof groeit in kracht en zekerheid.

En het derde doel van die goede werken is, dat ik mijn naaste voor God win (Mat. 5:16). Dat zegt Jezus Christus: Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemel is, verheerlijken.

En let u er dan goed op, broeders en zusters. Ik kan het niet genoeg herhalen. Deze drie dingen: God eren, zekerheid van het geloof krijgen en je naaste voor God winnen. Dat is wel het doel van goede werken. Maar dat is niet de reden waarom u goede werken doet.

Goede werken doen, dat is geen keuze, in de zin van: omdat die goede werken zo nuttig en goed zijn, daarom ga ik goede werken doen.

Nee… dat kunnen we helemaal niet! Wij zijn daarin zo klein, zo zondig, zo afhankelijk.

Ik doe goede werken, omdat Christus mij die te doen geeft. En natuurlijk, die goede werken doen, God dankbaar zijn, leven in gehoorzaamheid, dat is nuttig en noodzakelijk en goed en vruchtbaar, zeker!

Maar ten diepste is het genade. Christus doet het in mij. Hij vormt mij naar zijn beeld. Daarom wil ik zó graag dankbaar en gehoorzaam zijn.

En zo komen we bij het derde gedeelte van de preek, daarover nog kort over het groeien in onze dankbaarheid tot God. Want als Christus u naar zijn beeld vormt. En Hij met zijn Geest in je woont. Dan is er nog zoveel om te groeien en te verlangen en te ontdekken. Want wat schieten we dagelijks niet te kort in de dankbaarheid die God van zijn kinderen eist.

De offers voor God, zegt David in Psalm 50, zijn een gebroken geest en een verbrijzeld en verslagen hart. Je zonde zien en schuld belijden is al een offer van dankbaarheid aan God. Wat kunt u daar nog in groeien, gemeente. Je zonden overdenken. Kauwen op Gods geboden, zodat je overdenkt in welke diepte God van ons gehoorzaamheid vraagt. En dat je eens te meer inziet: Heere God, ik ben zondaar, wees mij genadig. Ik verwacht alles van u en uw Zoon Jezus Christus.

En groei in het prijzen van de Heere. In psalmen en gebeden.

Groeien in de onderlinge liefde tot elkaar, als gemeenteleden. Dat je een bemoedigend woord spreekt. Dat je praktische hulp biedt.

Paulus zegt ook, heel je lichaam is ermee ingeschakeld. Al je lichaamsdelen doen mee, als het gaat om de dankbaarheid aan God. Rom. 6:13: Stel uw leden niet ter beschikking aan de zonde als wapens van ongerechtigheid, maar stel uzelf ter beschikking aan God, als mensen die uit de doden levend geworden zijn. En laat uw leden wapens van gerechtigheid voor God zijn.

Je tong in het spreken en in het zwijgen. Je oog, in wat je ziet of waar je je ogen van afwendt. Ook je oor, waar je je oor te luisteren legt of waar je je oren juist bewust voor dichtstopt. En je neus, of je die stopt in andermans zaken of dat je je houdt bij je eigen. En zo feitelijk heel je leven. Of je leeft voor jezelf. Of dat je zelfs je leven inzet voor je broeder of zuster.

Zo heb je handen vol huiswerk. Niet om regels na te leven. Niet om te verdienen. Nee, maar omdat liefde de toon zet. En Christus Koning is.

Kijk, waar de liefde u leidt, broeders en zusters. Liefde tot God en liefde tot uw naaste. Daar komt het goed.

Dan is het goed, met alle lek en gebrek. Want dan mag je iets van Christus laten zien. Dan laat je door de Heilige Geest het beeld van Christus zien, tot eer van God.

Dat is toch heerlijk, broeders en zusters! Ik hoor bij Christus. En Christus hoort bij mij. Wat bén ik Hém dankbaar! Kom, ik zal uit liefde het goede werken! Amen.

Gepubliceerd inCatechismusPreek

Reacties zijn gesloten.