Ga naar de inhoud

Preek Zondag 33 HC

Wat is bekering? Hoe bekeer ik mijzelf? Kan dat überhaubt wel: jezelf bekeren? Een preek over Zondag 33, de ware bekering van een mens.

Liturgie
Psalm 1:1,2
Psalm 32:5 (na wet)
Psalm 119:15 (na Schriftlezing)
Psalm 81:4,6 (na preek)
Psalm 30:1,3 (na geloofsbelijdenis)
Gezang 12:4,5

Schriftlezing Rom. 6:1-14
Tekst Zondag 33

Preek Zondag 33
Door ds. C. Koster

De ware bekering van een mens

1. Wat bekering is
2. Hoe je je bekeert
3. En wat je dan voortaan doet

Geliefde gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wie van jullie is er al bekeerd? Zou je dat van jezelf durven zeggen: ja, ik ben bekeerd? Mag je dat eigenlijk wel zomaar zeggen? Is het niet zo, dat je pas kan zeggen ‘ik ben bekeerd’ als er heel wat is gebeurd in je leven? En je zeker weet dat je uitverkoren bent?

Dit zijn belangrijke vragen. Want God laat in de Bijbel duidelijk zien dat u zich moet bekeren. Je moet je bekeren, anders is er geen redding. Wie niet is bekeerd wordt ook niet behouden. Johannes de Doper zegt dat duidelijk: bekeer u, want het Koninkrijk van God is nabijgekomen, Luc. 3:2. En Jezus Christus zegt precies hetzelfde: bekeer u, want het Koninkrijk van God is nabijgekomen, Luc. 4:17. Petrus zegt het: bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden, na de toespraak op de Pinksterdag, Hand. 2:38.

Nu, dan is het van groot belang om precies te weten wat dat is: bekeren. De Heidelbergse Catechismus spreekt over sterven van de oude mens en opstaan van de nieuwe mens. Oude mens en nieuwe mens, dat zijn woorden die rechtstreeks uit de Bijbel komen. In Ef. 4:22-24 gebruikt Paulus een beeld om uit te leggen wat dat is. De oude mens is als een oude jas. En dat weet je wel, een oude jas kan heerlijk zitten. Die zit je als gegoten, die heeft je gevormd naar je lichaam, hij ruikt naar jou, hij past bij jou. Heerlijk, die oude jas nog niet weg doen hoor, hij zit me zo lekker.

Ja, maar die oude jas is wel een oude jas. Hij is versleten, lelijk, eigenlijk kan je hem niet meer dragen. Je kan er niet meer in rondlopen. Je moet een nieuwe hebben.

Die oude jas is als het leven zonder God. Het kan heerlijk voelen, je bent helemaal in je element. Maar het ziet er niet uit. Het is verouderd. Door de zonde is het lelijk geworden. En door de toorn van God is het versleten en moet het weg. Een leven zonder God is ten diepste slopend. Het maakt je kapot.

Kijk, en dan reikt Jezus Christus je een nieuwe jas aan. Die nieuwe jas, dat is het nieuwe leven onder de leiding van de Heilige Geest. Dat je met hart en ziel en handen de Heere wilt dienen. Van binnen, in je hart, en van buiten, in je daden, ga je God liefhebben en gehoorzamen. Die nieuwe jas, dat is wel even wennen. Maar deze jas zit echt heerlijk. En staat prachtig. En maakt het leven verrukkelijk. Dat is bekering. Dat je zegt: weg met die oude mens. En: ja, geef mij die nieuwe mens.

En als ik dat zo beschrijf, dan klinkt dat natuurlijk heel makkelijk. Het ene uit, het ander aan, klaar. Maar, u begrijpt wel, dat dat niet zo gemakkelijk is. Want die oude mens blijft verleidelijk. Dat zat zo fijn, dat paste zo bij me. En die nieuwe mens, dat schuurt soms zo, en knelt hier en daar. Kijk, en dan is er steeds de verleiding om terug te vallen in de oude mens. Om te leven, al is het maar eventjes, zonder God, zonder wet, zonder gehoorzaamheid. Even doen wat je zelf wilt.

Dat is de strijd, waar Gods kinderen midden in zitten. En die strijd, dat is niet niks. Laten we daar maar eerlijk over zijn, vanmiddag. Het is niet vanzelfsprekend dat christenen de zonde haten. Dat kost strijd. Dat vraagt inspanning. Dat vraagt geloof.

Daarom die steeds terugkerende oproep, Johannes de Doper, van Jezus Christus, de oproep die in heel de Bijbel steeds terugkomt. Bekeer u. Waakt en bidt. Strijd om in te gaan.

Nu, dit is precies de reden, waarom Paulus niet alleen zegt dat je die oude mens uit moet doen, zoals je een oude jas uitdoet. Je moet die oude mens ook doden! Paulus, in de brief aan de Kolossenzen, zegt dat u alles wat bij die oude mens hoort moet doden. Ontucht, onreinheid, hartstocht, kwade begeerte, hebzucht, toorn, woede, slechtheid, laster, schandelijke taal uit uw mond. Dóden, zegt Paulus. Dat is radicaal en diep ingrijpend. Het mes erin. Weg met die verkeerde gevoelens, woorden en daden.

U voelt wel: de Heere weet dat die zonden springlevend kunnen zijn bij Gods kinderen. Anders had u ze immer niet hoeven te doden. Nee, die oude mens en al die slechte dingen kunnen leven in je hart en hoofd en daden. Maar de Heere zegt dan: je moet ze doden. Bestrijden. Te gronde richten.

Ben je daar dan ooit mee klaar? Kan je op een gegeven moment zeggen: nu heb ik me bekeerd. Ik ben bekeerd. Nee, tenminste niet in de zin van: ik ben er klaar mee, nu hoef ik me niet meer te bekeren. God vraagt van u en jou en mij een bekering, die je leven lang duurt. De dagelijkse bekering, noemen we dat.

Kijk, het kan wel zijn dat er een moment is in je leven, dat je een radicale omkering hebt meegemaakt. Dat je daarvoor leefde zonder God. En dat God heeft ingegrepen, dat je je bekeerde, en dat je toen ging leven als kind van God. Dan kan je zeggen: ik ben bekeerd. Net als Paulus, die door Christus zelf is geroepen bij Damascus, en zo op wonderlijke manier is bekeerd. Dat gebeurt niet zo vaak, maar het is wel mogelijk. Veel vaker gaat het, op de manier waarop Timotheüs tot geloof kwam. God gaf het, dat hij gelovige onderwijs kreeg van zijn moeder Eunice en zijn oma Loïs. Via die weg kreeg ook Timotheüs God lief en ging hij God dienen.

Maar voor zowel Paulus als Timotheüs. En voor zowel iemand die een plotselinge bekering als Paulus heeft meegemaakt. Als voor iemand die tot geloof is gekomen in gelovige opvoeding van zijn ouders. Het doden en afsterven van die oude mens is een proces wat je leven lang door gaat. Een levenslang proces. Dagelijkse bekering. Steeds weer: dát haten waarmee je God verdriet doet. En vreugde hebben in het doen van dat, waar God vreugde in heeft.

Ik kwam ergens het beeld tegen van bekering als een kompas. Als je naar het noorden wilt, dan kan je vertrouwen op de naald van het kompas. Die wijst immers steeds naar het noorden. En als je verkeerd gaat, naar links of naar rechts, dan zegt die naald: nee, je gaat verkeerd, je moet die kant op, daar is het noorden.

Nu, zo is het ook met bekering. Bekering is eigenlijk zo’n kompas, en de naald in dat kompas is het Woord van God. De naald wijst steeds op God en de wil van God. En als je dan afwijkt van die weg, als je ongehoorzaam wordt, als je zondigt. Dan zegt dat kompas: nee, stop, keer om, want je gaat verkeerd, je moet die kant op. Met dat kompas wandel je heel je leven lang. Steeds weer bekering: je wandelt niet in de richting van de zonde, maar van Christus.

En zo zitten we eigenlijk al bij het tweede gedeelte van de preek. Hoe doe je dat nu: bekeren? Hoe bekeer je je? In dit gedeelte van de preek wil ik met u eens rustig naar Romeinen 6 kijken.

Kijk, dat afsterven van de oude mens en opstaan van de nieuwe mens, dat is heftig. Ik noemde al, dat vraagt grote inspanning en strijd. Je moet de oude mens doden. Maar overwin je daarmee nu de zonde? Is dat nu de manier om ervoor te zorgen dat je verder komt in deze strijd? En dat je die zonde dan achter je laat.

Paulus geeft op deze vragen een heel verrassend antwoord. Kunnen wij gewoon zonde blijven doen, zodat daarin Gods vergevende genade ook duidelijk zichtbaar wordt? Nee, volstrekt niet, zegt Paulus.

Waarom dan niet, Paulus? Omdat een christen heel erg zijn best doet om een keurig te leven en zo de zonde te overwinnen? Nee, Paulus zegt: omdat je met Christus bent gestorven. Omdat je met Christus bent begraven. De zonde heeft geen zeggenschap meer over jou. Je struikelt nog elke dag, maar toch voel je je in de zonde niet meer thuis. De zonde heeft zijn aantrekkingskracht op je verloren. Je gaat zien, dat hoort bij dat oude leven, die oude, lelijke, versleten jas.

Hoe kan dat dan, dat dat oude leven je niet meer lekker zit? Die oude jas, dat kan toch voor je gevoel juist heerlijk zitten en passen? Ja, zeker, maar Christus zorgt er nu voor dat die oude jas je niet meer lekker zit. Want Christus geeft je een nieuwe manier van leven. Een nieuwe manier van denken. Een nieuwe manier van handelen. Door Jezus Christus gaat er een wereld voor je open. Je voelt je thuis, daar, in de nabijheid van God de Vader. Je weet dat je verlost en geroepen bent door Christus, Hij is je Heere. Je bent geheiligd door de Heilige Geest, die in je woont en werkt.

Paulus laat dat op heel bijzondere manier zien in Romeinen 6. Allereerst wijst hij op Christus. Jezus Christus is gestorven aan het kruishout op Golgotha. Paulus herhaalt dat verschillende keren in dit gedeelte, vers 3, 4, 5, 8. En de realiteit van de dood van Christus bewijst zich daarin, dat ze Christus ook begraven hebben. Zo’n zware, ronde steen voor de opening van zijn graf. Hij was echt dood, gestorven. Dat heeft Hij gedaan, voor u en jou. En Jezus Christus is opgestaan uit de doden, Hij heeft de schuld betaald en de banden van de dood verbroken.

En als daar dan mensen zijn die tot geloof komen, zoals Petrus al zei, dan laten zij zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden. Je bekeert je, je gaat God en Christus liefhebben, en daarom laat je je dopen, als je tenminste als kind nog niet gedoopt was.

Wat laat die doop in de naam van Jezus Christus dan zien? Dat je hoort bij Christus. Hij is Heere, Hij heeft de zeggenschap over je. Voortaan is Hij Koning in jouw leven.

En ook, dat Hij voor jou, in plaats van jou is gestorven en begraven. Dat bedoelt Paulus, als hij zegt, je bent gedoopt in zijn dood. In de doop zie je, dat je verbonden bent met Jezus Christus. En zo ook deel hebt aan zijn sterven en opstanding. Jij mag de vruchten plukken van Christus’ lijden en sterven en opstanding. Zijn verdienste is voor jou. Die vergeving van zonden is ook voor jou. Je bent schoongewassen door het kostbare bloed van Jezus Christus.

Is die doop zelf dan de afwassing van de zonden? Maakt dat doopwater mij schoon en rein en heilig? Nee, dat doopwater zelf niet, uiteraard. God vraagt van u en jou geloof. Dat zegt Paulus bijvoorbeeld in vers 11. Zo dient u ook uzelf te rekenen als dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Heere. Zo moet u zichzelf zien. Dat moet u geloven. Je bent dood voor de zonde en levend voor God.

Hoezo ben ik dan dood voor de zonde? Omdat Christus dood is voor de zonde. Christus is immers gestorven en begraven. De zonde en de schuld en de toorn van God zijn voorbij. Hij heeft alles volbracht, alles betaald. De zonde heeft op Hem geen grip meer. En als je gelooft, dan geldt dat ook voor jou: de zonde heeft op jou geen grip meer. Je moet jezelf rekenen als dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Heere.

Kijk, en dan komt het, vers 12. Als je inderdaad in Jezus Christus gelooft. Als je Hem liefhebt, als je hoort bij Hem. Leef er dan ook naar! Laat de zonde dan niet in uw sterfelijk lichaam regeren om aan de begeerte daarvan te gehoorzamen. Bekeer u, elke dag, steeds weer. Laat die zonde niet het laatste woord hebben. Maar dien God. Stel jezelf ter beschikking aan God. De zonde zal over u niet heersen.

Dit onderwijs van Paulus in Romeinen 6 laat zo mooi zien, gemeente. Bekering is niet een kwestie van: goed je best doen. Bekering is ook niet bedoeld om je klem te zetten en angstig je leven af te speuren naar een bijzonder bekeringsmoment. En bekering is ook niet iets waar je op een gegeven moment klaar mee bent.

Bekering werpt je juist niet op jezelf terug om je eenzaam en angstig te maken. Bekering begint daar, bij Christus. Zijn sterven en opstanding is de enige bron van al uw heil. Zijn sterven en opstanding is ook de enige bron van uw bekering. Zoals de Heidelbergse Catechismus dat zelf ook zegt in Zondag 16. “De waarde van het offer en de dood van Christus is ook dat door zijn kracht mijn oude mens met Hem wordt gekruisigd, gedood en begraven, opdat de slechte begeerten van het vlees in ons niet meer regeren, maar opdat wij onszelf aan Christus offeren als een offer van dankbaarheid.” Niet door mijn kracht, nee, door de kracht van zijn offer en dood.

Zondag 17: de waarde van de opstanding van Christus is ook dat ik nu al door zijn kracht wordt opgewekt tot een nieuw leven. Niet door mijn kracht, nee, door de kracht van zijn opstanding.

Zondag 18: de waarde van de hemelvaart van Christus is ook dat Hij ons zijn Geest als tegenpand zendt, door zijn kracht zoeken wij wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God. Niet door mijn kracht, nee, door de kracht van de Heilige Geest, die Christus vanuit de hemel heeft uitgestort.

Hoe doe je dat, je bekeren? Ben ik wel bekeerd? Misschien vraag je je dat wel af. Misschien worstel je daar wel mee, ben ik wel echt bekeerd? Ik merk nog zoveel zonden in mij. Ik verlang wel om het goede te doen. Maar ik weet dat ik ook nog zoveel mis aan dat verlangen. En dat ik zoveel te kort schiet. Ben ik dan wel echt bekeerd?

Nu, ga maar op je knieën. Bid God om zijn kracht, bid Christus om vergeving, bid de Geest om vernieuwing. En vraag Hem, dat je zijn wil en zijn Woord op de eerste plaats mag staan in jouw leven. Als dat je oprechte verlangen is. Als dat je hartelijke gebed is. Dan bekeer je je, hoe gebrekkig of klein dat soms ook is. Dan ben je bezig in dat proces van afsterven van de oude mens en opstaan van de nieuwe mens. En dan zal God het ook geven, dat je in zijn spoor gaat wandelen. Daar mag je vast op vertrouwen. Als je het Hem vraagt, dan zal God het je geven!

En wat moet je dan precies doen? Wat moet je dan voortaan haten en ontvluchten? En waarin moet je vreugde hebben? Daarover nog kort in het derde gedeelte van de preek. De Heidelbergse Catechismus noemt het heel mooi. Droefheid dat je God door je zonden vertoornd. Droefheid dat jouw zonden Gods toorn oproepen. Daarom wil je die zonde haten en ontvluchten.

En vreugde, hartelijke vreugde, niet maar in bepaalde gaven van God. Nee, hartelijke vreugde in God zelf, door Christus. Dat je blij en dankbaar bent dat God je Vader is. En Christus je Verlosser. En de Geest jouw Trooster, die bij je komt en in je woont. En dat je zo ook naar de wil van God in alle goede werken gaat leven.

Wat zijn dan die goede werken? Niet volmaakte werken, maar wel werken die vanuit het geloof opkomen. Die je doet, omdat je bij God hoort. Die je doet, tot Gods eer. En uiteraard ook, die niet strijden met Gods geboden, maar juist gedaan worden in gehoorzaamheid aan Gods geboden.

Wat een mooie taak ligt daar, thuis in de gezinnen, op vereniging en catechisatie. Om niet alleen te spreken over regels, gewoontes, afspraken. Maar om ook te leren spreken met elkaar over die laag die daar onder ligt. Wat drijft je? Wat verlang je? Wat wil je?

Ligt je hart daar, bij God. Leef je voor Hem? Leef je bij de bron, Jezus Christus? En zijn lijden en sterven de bron van jouw kracht?

Kijk, als dat begin van geloof en liefde er niet is. Dan kan je het over van alles en nog wat hebben met elkaar. Wat allemaal wel en niet mag en kan en moet. Maar dan mis je de kern.

Waar God de harten van mensen wint. Waar God mensen tot zich trekt. Daar bloeit het leven op. Daar wordt het leven dieper en ernstiger in droefheid vanwege zonde en gebrokenheid. En daar wordt het leven ook rijker en mooier, vanwege de vreugde in God.

Ik hoor bij God. Ik hoor bij Jezus Christus. Door Hem ligt een nieuw leven voor mij open. Ik ga een heerlijke toekomst tegemoet.

Daarom: weg met die oude jas, die oude mens. Ik ga feestkleren aandoen. Ik ben feestganger, onderweg naar de bruiloft van het Lam. Amen.

Gepubliceerd inCatechismusPreek

Reacties zijn gesloten.