Liturgie
Ps.145: 1
Ps.130: 1, 2
Ps. 78: 15, 16, 17
Ps.130: 3, 4
Gz. 41
L: 2 Sam. 1: 17 -27
T: 2 Sam. 1: 17 -27
Preek 2 Samuel 1:17-27
Geliefde gemeente van de Heere, Jezus Christus,
‘Het Wilhelmus’, wanneer heeft u, wanneer heb jij dat voor het laatst gezongen of gehoord?
We horen het bij voetbalwedstrijden, we zingen het bij nationale feestdagen, 4 mei,
Koningsdag. Een prachtig volkslied, vol met geschiedenis van ons land, volk en
vaderland.
En in die geschiedenis, die we door middel van dat ‘Wilhelmus’ niet vergeten.
De mooie dingen worden genoemd van ons land, maar ook moeilijke momenten, ook over de dood van helden.
Zoals bijvoorbeeld in de vierde strofe van ‘het Wilhelmus’, wordt de slag bij Heiligerlee genoemd. Dat plaatsje in het mooie provincie Groningen.
1567 stierf daar graaf Adolf, de broer van koning Willem van Oranje.
Dat zingen we, dat gedenken we, om dat niet te vergeten, de basis van ons land en
onze nationaliteit.
Nou zo’n soort lied is eigenlijk ook het lied wat wij vinden in 2 Samuël 1, een klaaglied, over de dood van Saul en Jonathan, die gestorven zijn in de strijd.
Een lied om te gedenken.
Dat moment van vechten en sterven, mocht het volk niet vergeten, zegt David.
Moet opgeschreven worden in het boek van de oprechte. Dat boek hebben we dan niet meer, maar het geeft aan, het moet bewaard worden.
En het moet geleerd worden door de stam Juda.
Bewust als lied, als klaaglied.
Zodat door de rijm en door het ritme, dat lied ook echt indaalt in de harten, in
de zielen van het volk. En het meegaat de jaren door.
Ze mogen het niet vergeten.
Blijf gedenken, de val van Saul en Jonathan.
Daar willen wij vanmorgen samen bij stilstaan, bij het zo belangrijke en mooie lied.
Aan de hand van twee vragen willen wij daarover nadenken, en twee keer ook de lijn leggen naar het Heilig Avondmaal.
Want ook wij mogen vanmorgen gedenken.
Gedenken, niet de dood van Saul of Jonathan.
Ook niet de dood van graaf Adolf.
Wij gedenken de dood van onze Here Jezus Christus.
Thema van de preek is:
Gedenken als een christen
1)Met een gelovig hart
2)Met een verdrietig hart
We kunnen niet alles van dit klaaglied naar boven halen, maar we staan bij deze twee dingen stil.
Allereerst met een gelovig hart.
Het is heel opvallend dat in dit klaaglied David alleen maar positieve dingen noemt over Saul en Jonathan.
Nu is dat op zichzelf over Jonathan niet zo vreemd.
David had een hele warme liefdevolle band met Jonathan, hij bezingt dat ook in het laatste stukje van het klaaglied.
Hij bewonderde Jonathan ook om zijn geloof. Jonathan die eigenlijk de troonopvolger was van Saul, als zoon van Saul, maar die afstand deed van de troon, want de Heere had David aangewezen.
Jonathan die daarom ook David liefhad.
Dus dat David positieve dingen zegt over Jonathan, dat is niet zo vreemd.
Hij zegt ook, en dat is nou zo opvallend, hij zegt ook positieve dingen over Saul.
Hij zegt ook positieve dingen over Saul.
En geen narigheid.
Nou, als David narigheid wilde zeggen over Saul, dan kon hij genoeg dingen opnoemen.
Vorige keer hebben we dat al aangestipt. Hoe Saul het leven van David echt zuur, meer dan zuur heeft gemaakt. Hoe hij een aanslag deed op zijn leven, wilde hem
vermoorden.
En Saul heeft David jarenlang achterna gezeten.
Davids leven was door Saul echt stuk gemaakt.
En toch, toch zegt David hier geen lelijke dingen over Saul.
Niet alleen op het moment dat hij verdriet had, in vers 11 en 12 in hoofdstuk 1.
Maar zelfs nu in het klaaglied, dan roemt hij zelfs Saul, hij gaat nog een stap verder eigenlijk.
Hij noemt niet alleen zijn zonden niet, maar hij gaat een stap verder, hij roemt Saul.
Dat is de eerste vraag, waarom doet David dat?
Hoe kan het, dat hij zo spreekt over Saul.
Daar wil ik twee dingen over zeggen.
Allereerst, David is heel eerlijk in dit lied.
Soms heb je dat wel eens op een begrafenis, dat dan allerlei mooie dingen worden gezegd, maar die eigenlijk niet helemaal kloppen. Die niet echt waar zijn.
Wordt het eigenlijk mooier voor geschetst over het leven van degene die gestorven
is, dan feitelijk het geval was.
Dat is hier niet zo. David is wel eerlijk.
Hij zegt vers 19 bijvoorbeeld, de helden zijn gevallen. Saul was een held, lees de geschiedenis er maar op na, hoe Saul gestreden heeft, voor de Heere, voor Gods volk. En overwinningen heeft behaald.
En David zegt bijvoorbeeld vers 23, Saul en Jonathan waren geliefden en beminden in de strijd. Zo was het. Het volk zag ook echt op naar Saul, en ze bewonderden hem.
En ze waren snel en sterk zegt David, dat was ook zo.
En vers 24, zegt David, het volk werd gezegend met veiligheid, door Saul, dat was ook zo. Saul zorgde voor veiligheid en voor oorlogsbuit, en voor rijkdom.
Dus David zeg niet wat ze niet zullen missen.
Zijn ziekelijke achtervolging bijvoorbeeld van David, dat noemt hij niet, want dat missen ze niet.
Hij noemt hier wat het volk echt zal missen in het overlijden van Saul.
Maar er is meer.
Want wat David hier doet, daar spreekt toch vooral ook zijn geloof in uit.
Zijn geloof.
Je zou kunnen zeggen, David moet al die narigheid maar vergeten en vergeven, want ja, dat is nou eenmaal wat een christen, of wat een kind van God
moet doen.
Dat is niet wat hier speelt.
Dat is ook niet het christelijk geloof, dat je altijd maar moet vergeven en vergeten, ook al is je zoveel onrecht aangedaan, zand er over, bergen met zand erover, want ja, dat wil de Heere nou eenmaal van ons.
Dat is niet wat de Heere ons leert in de Bijbel.
Het Evangelie wat de Heere ons leert, is juist ook een Evangelie van recht, en van gerechtigheid.
En als daar onrecht wordt aangedaan, aan mensen, aan David, aan anderen, dan moet dat ook recht gezet worden.
Juist als christen mag je dat toch weten.
Als mij onrecht wordt aangedaan of als Gods Naam oneer wordt aangedaan, er is uiteindelijk Eén die alles ziet.
Er is een Rechter, die alles recht zal zetten, en recht zal spreken, als Christus terugkomt.
De toorn van God, ook over het onrecht, dat staat ook in het Evangelie.
Moet je indenken, als er onrecht zou zijn hier op aarde, afpersing of verdrukking, of moord of oorlogsmistanden. En als dat niet gestraft zou worden, dat gebeurt wel.
Rechterlijke dwalingen zijn mogelijk.
In de afgelopen week was dat nog weer in het nieuws, dat mensen gevangen zitten die onschuldig zijn, of mensen juist vrij rondlopen die eigenlijk schuldig zijn.
Maar het goede nieuws van Gods Woord is nou juist, dat God eerlijk en rechtvaardig recht zal spreken.
En waarom ik dit nou noem, in dat lied, in het klaaglied, klinkt dat door.
Want het goede nieuws is nou juist: God is eerlijk. En God zal recht spreken!
En David weet dat.
Juist daarom kan David in het klaaglied zo mild spreken.
Want David weet, ik hoef geen wraak te nemen op Saul.
Ik hoef Saul niet te haten.
Ik kan het met rust laten, ik kan het laten rusten.
David die geeft eigenlijk dat oordeel gelovig in de handen van God.
Hij zegt eigenlijk, als bodem onder dit klaaglied, aan God is het oordeel.
God kent alles en weet alles, en Hij zal recht doen.
Hoef ik niet te doen, hoef ik niet te doen.
En ik kan mijn haat en wrok, ik kan het loslaten, omdat David weet, het oordeel is aan God.
Als wij nou vanmorgen broeders en zusters, de dood van de Here Jezus Christus gedenken. Wat kunnen wij dan leren als we zo nadenken over dit milde klaaglied van David?
Wie herkent dat niet, dat gevoel dat iets niet eerlijk is?
Dat je merkt, mij wordt onrecht aangedaan.
En dat het dan toch moeilijk is om verder te gaan, om de ander recht in de ogen te blijven kijken, zonder een gevoel van verwijdering, of boosheid, of zelfs gevoelens van haat en wrok.
Is het dan niet zo, dat juist dit Evangelie ons verder kan helpen!
Dat je dat Evangelie aanneemt met een gelovig hart.
Met een gelovig hart, dat je eigen oordeel ook mild en voorzichtig kan maken.
Dat je het overgeeft aan de Heere. De Heere Jezus, die Zelf ook een rechtvaardige Rechter is.
Dat je weet, aan Hem komt het oordeel toe. Ik kan mijn oordeel en mijn boosheid en mijn wraak daarom aan Hem overlaten. Ik hoef daar niet krampachtig aan vast te houden.
Hij zal alles rechtzetten op Zijn tijd, hoef ik niet te doen.
Ook dat is gedenken.
Gedenken met een gelovig hart, dan mag daar ruimte ontstaan.
Dat je niet op je eigen strepen staat, dat je het overgeeft, aan de Heere God.
Gelovigen gedenken de dood van de Here Jezus Christus.
En als je zelf een ander onrecht hebt aangedaan, of nog steeds onrecht doet, ook dan is het offer van de Here Jezus een aansporing, sterkste aansporing ooit, om wat krom is, om dat recht te maken.
En om wat wij fout hebben gedaan, om dat goed te maken.
Dat zonde tegenover God, of zonde tegenover de naaste dat het beleden moet worden. Om niet net zoals Saul te vallen, en ten onder te gaan.
Dat is het eerste, een gelovig hart dat gedenkt de dood van de Here Jezus, zoals
David gelovig gedenkt de dood van Saul en Jonathan.
2)Nu het tweede gedeelte van de preek, en de tweede vraag die ik in de preek wil behandelen is, waarom nou dit klaaglied over deze erge gebeurtenis?
Het gaat hier over het verliezen van de oorlog.
Het verliezen van de oorlog, en de overwinning van de Filistijnen.
Ja, je zou toch zeggen, daar schaam je je toch voor?
Als Israëliet is dat toch een schandvlek, een zwarte bladzijde in de geschiedenis, dat vergeet je toch liever. Dan haal je toch liever de monumenten weg.
Dat gebeurt vandaag ook, als een geschiedenis in het verleden ons niet meer aan staat, we hebben daar moeite mee, dan halen we die standbeelden weg, omdat we daar niet meer op die manier aan willen denken, maar vergeten.
Dat zegt David ook in dit lied, het sieraad van Israël is gevallen, zeg het niet in Gath, zeg het niet in Askelon, de twee steden in het land van de Filistijnen, aan de een en de andere kant.
Dus eigenlijk in heel Filistea moet het niet meer herinnerd worden, vergeet het. Zing er niet meer over, dochters van de Filistijnen.
Vandaag zou je zeggen, zet het niet in de kranten, laat al die grote televisieschermen in de bars, en op het nieuws in Filistea, laat het uitgezet worden. Want God, God wordt bespot. En Gods volk wordt te schande gemaakt, en dat nota bene, zegt David, door onbesneden, heidenen.
Nou je proeft daarin het verdriet van David, die afkeer van die ramp, die zwarte
bladzijde.
Maar dan zou je toch zeggen, dan wil je het ook als Israëliet, wil je dat zo snel mogelijk vergeten? Weg met die nare herinnering.
Waarom maak je daar dan een lied van?
Zelf een lied wat de jaren door mee moet gaan met het volk, wat vastgehouden
moet worden.
Waarom?
David doet dat broeders en zusters, omdat hij door middel van het lied wil leren van de zonden uit het verleden.
Hij wil leren van de zonden uit het verleden.
De dwaasheid van Gods volk, dat gelijk wilde worden aan al de andere volken om een koning te hebben, “geef ons een koning”.
De dwaasheid van Saul, om ongehoorzaam te zijn tegenover God.
De dwaasheid van Saul, om David niet te aanvaarden als een door God gegeven opvolger.
De helden zijn gevallen, ook in hun zonden.
Dat zegt David, laten we het niet vergeten. Laten we deze zwarte bladzijde uit onze
geschiedenis niet vergeten, zodat wij er aan herinnerd worden en niet in diezelfde valkuil trappen.
Dus eigenlijk is dit klaaglied hetzelfde verdriet wat je eeuwen later hoort bij de Here Jezus, die weent, die huilt om Jeruzalem.
Om de dwaasheid van het volk wat zijn Verlosser verwerpt.
Hetzelfde verdriet wat later door Paulus wordt uitgesproken, dat hij hartelijk verdriet heeft over Israël, het volk van God, wat zijn Verlosser verwerpt.
Dat is het verdriet van David.
Verdriet om de zonde en de schande die Gods volk over zichzelf heeft afgeroepen. Hoe de helden zijn gevallen.
En zo zijn eigenlijk de eeuwen door steeds weer de helden gevallen.
Duizenden, duizenden helden zijn gevallen, in zonde, in hoogmoed, door lust, door verlangen naar macht, gevallen in de handen van de satan. Van de listen van de duivel.
David zegt in het klaaglied, gedenk deze ramp, gedenk de smaad voor God en Zijn volk.
Zodat we niet vergeten, zodat we zeggen, eens maar nooit weer.
Zodat we de geschiedenis kennen, en haar niet over hoeven te doen.
Leren van de fouten uit het verleden.
En met des te meer toewijding en trouw, op te staan als held in de strijd, en te strijden voor de Heere, zonder te vallen.
Kunnen we die lijn ook niet doortrekken naar vandaag?
Als wij bij de viering van het Heilig Avondmaal gedenken, de dood van Jezus Christus, is dat dan ook niet, opdat wij niet vergeten!
Opdat wij niet vergeten dat Zijn dood nodig was.
Waarom?
Om onze zonden.
Dat Zijn sterven en eigenlijk ook niets anders is dan een klaaglied over onze zonden. Zoals het Avondmaalsformulier dat ook zegt, ieder moet zijn zonden overdenken en beseffen dat hij Gods toorn heeft verdiend, opdat we niet vergeten.
Want Gods toorn over ons is zo groot dat Hij eerder dan ze ongestraft te laten, Zijn Geliefde Zoon, Jezus Christus, er om gestraft heeft.
Met de bittere en smadelijke dood aan het kruis.
Opdat wij niet vergeten, dat wij zélf de oorzaak zijn van Zijn dood.
Dat wij zélf de oorzaak zijn van Zijn smaad en Zijn schande. En al de ellende
die over Hem is uitgestort.
Jesaja die zegt dat, Hij is om onze overtredingen verwond en om onze ongerechtigheid verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing gekomen.
De dood van de Here Jezus Christus, dat we daardoor ook denken aan onze eigen zonden, om daar een intense afkeer van te krijgen.
Een afkeer van onze zonden.
Verdriet over onze zonden.
Dat je weet en voelt, als je aan het Avondmaal zit, als je ziet op dat kruis van de Here Jezus Christus, dat je weet, ik heb gezondigd, en ik wil dat niet, en ik moet dat niet doen. En toch doe ik het, en ik haat het, en ik strijd ertegen.
Wat de Catechismus ook zegt, de oprechte droefheid, dat wij God door onze zonden hebben vertoornd, en dat wij deze zonden hoe langer hoe meer, haten en ontvluchten.
Als we Avondmaal vieren, zitten we ook niet allemaal blij te kijken.
Het is mooi, je mag blij zijn, zeker.
Maar er is ook verdriet. Er kunnen ook sombere gezichten zijn, en verdriet, omdat we overdenken, dat we Christus nodig hebben vanwege onze eigen zonden.
En dat Hij geleden heeft om onze overtredingen.
En dat we juist daarom diep dankbaar zijn, dat Hij dat offer heeft gebracht.
Zijn leven, Zijn bloed.
Zo broeders en zusters, mag je het Avondmaal vieren.
Zo wordt uw broeders en zusters, genodigd aan de tafel van onze Heere Jezus Christus, om te gedenken en te verkondigen de dood van de Here Jezus.
Denkt u er dan aan, geliefde broeders en zusters?
Genodigd, om met Jezus’ dood, ook dat klaaglied te zingen over onze zonden.
Te gedenken, dat wij, vanwege onze zonden Gods toorn hebben verdiend, en juist daarom niets anders willen, dan aangaan aan de tafel.
Omdat de redding ligt niet bij onszelf, maar buiten onszelf, in Jezus Christus.
Hij, die de verlossing heeft verdiend met Zijn lijden en sterven.
Hij, die de bittere dood heeft geleden, en is gestorven.
Hij, Gods eigen Geliefde Zoon, de Here Jezus, onze Verlosser.
AMEN
Reacties zijn gesloten.