Liturgie
Ps. 92: 1, 2
Ps. 92: 3, 4, 5
Ps. 25: 2, 7
Ps. 2: 1, 2
Gz.31: 1, 2
L: 2 Samuel 2
T: 2 Samuel 2
Preek 2 Samuel 2
Geliefde gemeente van de Heere, Jezus Christus,
De geschiedenis van 2 Samuël 2, wat we net gelezen hebben, dat leest haast als een als een spannend verhaal.
Over koningen, die aangesteld worden.
Over een strijd van 12 tegen 12, een strijd om leven en dood.
Heldenmoed.
Een strijd van legers tegen elkaar met spannende achtervolgingen, met gemene aanslagen. Met nederlaag, met overwinning.
Je zou er zo een boek over kunnen schrijven.
Maar het mooie van de Bijbelse geschiedenis, is dat het natuurlijk niet alleen maar een spannend verhaal is, maar dat het veel meer is dan dat.
Dat het een geschiedenis is van God. Hoe de Heere met Zijn volk omgaat.
En hoe de Heere ook in deze strijd doorwerkt aan Zijn Koninkrijk.
Dat willen we in deze preek zien, hoe eigenlijk geschiedenis van zo’n 3000 jaar geleden, ook vandaag gelezen wordt als een geschiedenis met dezelfde God.
Een geschiedenis met dezelfde zondige mensen, net als u, jij en ik.
En een geschiedenis waar God geloof plant in de harten van de mensen, en daar wonderen werkt.
Het thema van de preek is:
Het kleine begin van Gods Koninkrijk
1)Door God gevestigd
2)Door mensen veracht
3)Door de duivel aangevallen
In 2 Samuël 1 hoorde David van de dood van Saul en Jonathan, en die andere twee zonen van Saul.
En nu is dat moment aangekomen voor David dat hij een stap moet zetten. Hij is nog in Ziklag, in het land van de Filistijnen, hij wil nu naar het land van Israël.
Alleen dat is een hele ingrijpende stap voor David, want als hij dat doet, dan doorbreekt hij daarmee ook het geheim wat hij had. Hij deed immers alsof hij samenspande met de Filistijnen.
Dus als hij naar Israël gaat, kan hij niet meer terug.
En bovendien, het is maar de vraag hoe David ontvangen wordt in Israël. Misschien denken ze wel: David is niet te vertrouwen.
Hij heulde met samen de Filistijnen, die heten we niet meer welkom.
Misschien dachten ze wel, David heeft stiekem Saul laten ombrengen, met hem willen we niet samenwerken.
David kan er niet zeker van zijn dat hij met open armen ontvangen wordt in Israël.
Moet hij wel gaan?
En zo ja, waarheen moet hij gaan?
En wanneer moet hij gaan?
Wat doet David in al die vragen die bij hem opkomen?
Hij zoekt de Heere, de leiding van God, Psalm 25, waar we net over zongen, de leiding van God, ‘Heere wijst U mij de wegen die ik moet gaan’.
En hier zie je meteen, David heeft zo’n andere Geest, met een hoofdletter, dan Saul. Saul die de koning was tegen God en in ongehoorzaamheid aan God. Zijn eigen wegen koos, zelf berekeningen maakte.
David die vraagt, “Heere, wat wilt U dat ik doen zal?”
Hij vraagt Abjatar, waarschijnlijk, via de efod.
Wat moet ik doen, moet ik naar Juda gaan? Ja.
Moet ik naar Hebron gaan? Ja, trek op.
Niet maar een antwoord, van ja of nee, het is een bevel.
Trek op, je moet gaan!
De Heere wijst hem duidelijk de weg.
Zo gaat David.
Hebron wordt zijn stad.
Een prachtige stad toen, met een rijke geschiedenis.
Even voor uw idee, de stad lag 25 kilometer onder Jeruzalem, ten zuiden van Jeruzalem. Wel wat hoger gelegen.
Een stad met een hele rijke geschiedenis, want daar stonden ook de graven van Abraham en Sara, van Isaäk en Rebecca, en van Jacob en Lea.
Een stad die echt een belangrijke plek had in de geschiedenis van het volk Israël.
Daar gaat David heen. Samen met die 600 mannen die bij hem zijn, en hun gezinnen. Meer dan 1000 man, vertrekken ze naar Hebron.
Hebron was echt niet zo groot, dus ze woonden in Hebron maar ook in de dorpen daaromheen.
Er staat ook, ‘de steden van Hebron’, vers 3. Dus ook de dorpen buiten die stadsmuur.
En daar in Hebron, vers 4a, vindt een enorm belangrijke gebeurtenis plaats.
Dat is echt een ingrijpend moment om even bij stil te staan.
Wat gebeurt daar?
De mannen van Hebron, en de mannen van Juda, zalven David tot Koning.
Waarom zalven ze David? Hij was toch al gezalfd door Samuël?
Jazeker, maar deze zalving is eigenlijk het antwoord van die mensen in Juda, op de zalving van God.
Daarmee zeggen ze, wij aanvaarden David, als de koning die U Heere gegeven hebt.
Wij ontvangen David als de man van God, de man die in Gods Naam mag regeren, heel belangrijk. Door God aangewezen koning.
En hier zie je dus meteen al: dit is genade-werk van God. Want dat die mensen het in het hart krijgen om David te erkennen en te ontvangen, dat is niet alleen maar omdat het familie van David is. Juda, zijn eigen stam. Maar dat is echt omdat zij weten, dit is Gods werk.
God geeft mensen in het hart, om David welkom te heten, als hun koning.
Nu zult u misschien zeggen broeders en zusters, ja maar dat stelt toch niet zoveel voor?
Nou inderdaad. Het stelde niet zoveel voor.
David was alleen maar koning daar in Hebron, over maar één stam in Israël, niet van heel Israël.
Hij had als koning ook nog geen enkele veldslag gewonnen.
Het was nog niets in vergelijking met het latere koninkrijk van David, wat hij zal gaan vestigen, en al helemaal niets in vergelijking met het koninkrijk van Salomo, wat nog veel groter was.
En al helemaal niet als je het vergelijkt met het Koninkrijk waar het twijgje van Isaï zal vestigen, de Heere Jezus Christus, als Hij komt. Zijn koninkrijk over heel de aarde.
Het stelt eigenlijk nog niets voor.
David de koning van één stammetje, met een klein legertje.
Feitelijk niets.
Maar toch, als we dan eens gaan kijken broeders en zusters, met de ogen van het geloof. Kijken naar dit moment van de zalving, moeten we dan toch niet zeggen, dit is zó groot!
Want deze man, David, is de door God gezalfde koning.
Hier zijn mensen die dat erkennen en hem ontvangen.
Dus, het is God zelf, die hier voor de eerste keer zijn Koninkrijk vestigt.
Het is God Zelf, die hier voor het eerst een vierkante meter op aarde maakt tot Zijn Koninkrijk, met een koning die Hij heeft aangewezen.
Zichtbaar en tastbaar, echt het eerste begin.
Natuurlijk, Saul was al koning over Israël, maar Saul was geen koning naar Gods hart, Saul was de koning die mensen verlangden. En God had hem aangewezen en gezalfd.
Maar Saul was vooral een koning naar de wil van het volk, en uiteindelijk ook een koning die verworpen werd. Omdat hij ongehoorzaam was.
David was een man naar Gods hart, en God verkiest David om uit Zijn huis, het huis van Isaï en David, zijn koningshuis te bouwen.
Wat hier in Hebron gebeurt, is het eerste kleine begin van het grote Koninkrijk van God, wat zal gaan komen.
Het rijk van God is als een mosterdzaadje. Een klein mosterdzaadje.
Onaanzienlijk. De kleinste van alle zaden, veracht door mensen.
Ach, wat stelt het nou voor, een koning daar in Hebron, van één stam.
Is daar iets van te verwachten?
Maar zie hier: het begin is er. Gods begin!
En het zal doorwerken met kracht, onophoudelijk, tot die grote onverwoestbare boom, als werk van God.
Gods Koninkrijk zál komen.
Kijk maar, daar in Hebron.
Is dat niet ergens ook heel herkenbaar voor ons broeders en zusters?
Als je wilt werken in het Koninkrijk van God.
Als je de Heere Jezus als je eigen Koning wilt dienen, zijn we dan niet vaak ook aan het werk in Hebron, om het zomaar even te zeggen.
Niet zo aanzienlijk, niet zo groot, niet zo bijzonder, niet zo spectaculair, niet zo in het oog springen, van ‘wow, kijk daar nou eens’!
Nee.
Dat je eerder afvraagt: wat stelt het nou toch eigenlijk voor?
En dat je soms denkt: heeft mijn werk eigenlijk nog wel zin?
En draagt het eigenlijk wel vrucht?
Moet ik er niet mee stoppen? Moet ik er gewoon niet mee stoppen?
Als je dan kijkt naar David in Hebron, dan mag het zo’n bemoediging zijn! Hier zie je: als je gehoorzaam bent in het kleine.
Als je trouw luistert naar God. Dan mag je weten: in Gods ogen is het niet klein.
En in Gods ogen stelt het NIET niets voor. Nee, in Gods ogen is het groot.
Hoe klein ook, het is zichtbaar en tastbaar het bewijs, van Gods genadewerk hier op aarde, ook in ons leven.
En juist dat gebed van David, dat wil ik er even uithalen, dat eerste gedeelte.
Juist dat gebed van David is dan zo belangrijk, dat ook wij dat verlangen hebben van Psalm 25: Heer wijst U mij de weg die ik moet gaan.
Heere, wat wilt U dat ik doen zal.
Wat wilt U wat ik zeggen zal.
Wat wilt U waar ik mijn tijd en mijn energie en mijn aandacht op richten zal.
Wanneer je handelt, wanneer je werkt, wanneer je spreekt, wanneer je getuigt.
In spannende grote keuzes in het leven, maar ook gewoon in het leven van elke dag. Dat dat ons mag beheersen, om je ogen te richten op onze Koning, Jezus Christus in de hemel. De Gezalfde Koning, de Heere Jezus.
Heere, wijst U mij de weg die ik moet gaan.
Heere, laat Uw koninkrijk komen!
De Heere vestigt dat kleine begin van Zijn koninkrijk, maar waar de Heere Zijn Koninkrijk vestigt, wat gebeurt er dan altijd meteen?
Daar verachten wij mensen dat kleine begin. Dat zien we ook hier bij David meteen gebeuren.
2) David die hoort van de mannen van Jabes in Gilead, het lichaam van Saul en zijn zonen hebben ze weggenomen van het stadje Beth-San.
En hebben ze verplaatst en begraven. De laatste eerbewijs aan koning Saul.
De mensen in Beth-San hadden hun lichamen gestoken aan de muur, een teken van vernedering en verachting.
En die strijdbare mannen in Jabes in Gilead, die hebben dat gedaan, dat was een spannende tocht. 25 kilometer in de nacht. Bij de muur van die stad.
Levensgevaarlijk om daar te zijn, je kan zo beschoten worden van bovenaf.
Maar ze hebben dat gedaan. Ze wilden dat doen.
David hoort van deze moedige heldendaad, vers 4b, en hij gaat die mannen in Jabes Gilead, eren.
Hij herkent daarin zijn eigen loyaliteit, zijn eigen eer, zijn eigen erkenning van God, in de gezalfde koning Saul.
Hij eert daarom de mannen van Jabes uit Gilead, hij zegt, het was een goede daad. Een daad van geloof en trouw aan God. En hij wenst hen ook de zegen van de Heere.
Het was tegelijk ook een politieke zet van David.
Want hij zegt niet alleen, jullie hebben goed gehandeld en jullie krijgen de zegen van de Heere, en ook ik zal jullie steunen en eren.
Maar wat doet hij?
Hij nodigt hen heel vriendelijk, heel liefdevol uit, om David ook te erkennen als koning. Dat zegt hij eigenlijk hè, “weet wel, de stam Juda heeft mij tot koning gezalfd in Hebron”.
Met andere woorden, ‘ik ben de opvolger van Saul, erken mij ook’.
Dat is een hele mooie uitnodiging van David, die toont iets van zijn hart, van zijn verlangen.
Want hierin zie je, David wil niet alleen maar koning zijn van Juda en Hebron.
Nee, hij wil koning zijn in heel Israël. Dat was zijn roeping.
Koning zijn in heel Israël. Dus ook daar in Jabes in Gilead, wil hij heel graag koning zijn. En als koning gelovig erkend worden door die mensen daar.
Niet maar omdat David zo’n fijne man is. Nee, omdat God hem geeft als koning, gezalfd.
Het is ook heel mooi om te zien hoe David dat doet. Want David komt niet met zwaarden en stokken. Zo van: “jullie moeten mij nu tot koning erkennen, want God wil dat”. Nee, hij doet het in liefde.
De kracht van de Geest.
Zo vestigt de Heere Zijn Koninkrijk.
Maar nu, wat is het antwoord van die mensen daar in Jabes in Gilead?
Het antwoord staat er niet.
Vers 7, vers 8, het blijft opvallend stil.
Dat is een slecht teken.
Want meteen verder lezen over een andere ontwikkeling die plaatsvindt, een hele verdrietige ontwikkeling.
Want wie is daar aan de slag?
Dat is Abner, de generaal van de overleden koning Saul. Familie van Saul, waarschijnlijk een neef.
En wat doet Abner?
Hij maakt Isboseth tot koning.
Abner, de generaal van Sauls leger, maakt Isboseth tot koning.
Saul en zijn drie zonen waren gestorven, maar er was nog een vierde zoon, Isboseth. Dus de zoon van Saul wordt tot koning gemaakt door Abner.
En die zoon die is dan nu koning in de stad Mahanaïm, stad aan de oostkant van de Jordaan, boven de rivier de Jabbok, onder Jabes in Gilead.
Waarschijnlijk gebeurde dat niet meteen, gebeurde dat na 5 jaar, in een proces van erkenning.
Maar moet u even indenken broeders en zusters.
Als David van dit bericht hoort: Isboseth wordt tot koning gemaakt in Mahanaïm. En niet alleen die stad Mahanaïm erkent hem als koning! Niet alleen de mensen van Benjamin erkennen Isboseth als koning. Nee, er staat: al die steden, al die stammen, erkennen Isboseth als hun koning. Heel Israël!!
Staat David daar in Hebron met Juda. Eén stam voor David, de gezalfde, door God gegeven koning. En 11 stammen voor Isboseth. 11 stammen!
En nu? Wat moet David nu beginnen?
Het is heel bizar, waarom doet Abner dat?
Wist Abner dan niet dat David de door God gegeven koning was?
Of had Saul het ingefluisterd, “als ik dood ben, nou Abner, dan moet je Isboseth tot koning maken?”
Abner zelf wist, 2 Samuël 3:4, dat David de koning was die God had aangewezen.
Hij wist het.
Saul wist het ook, had het zelf gezegd, “David jij wordt straks koning”.
En Saul wist ook, dat het koningshuis niet alleen van Saul was afgepakt, maar dat het ook was afgepakt van het geslacht van Saul, van zijn kinderen en zijn kleinkinderen, het koningshuis stopt dus gewoon bij Saul, het gaat niet verder, wie er ook zou overleven.
Jonathan krijgt het niet, maar ook Isboseth niet.
Abner wist het, Saul wist het.
Waarom doet Abner dit dan? Waarom maakt Abner Isboseth dan tot koning, wat een waanzin.
Er is maar één reden broeders en zusters. En dat is puur ongeloof. Ongeloof voor het werk van God, dat is het. Een verlangen om eigen macht en eigen eer, en eigen invloed te vestigen in dat land. Puur de geest van Saul die doorwerkt.
Ongehoorzaam.
Het verzet tegen David, en daarin dus ook verzet tegen God, die David had aangewezen en gezalfd.
Dus niet alleen maar raar en bizar, maar ook zondig, tegen beter weten in.
En voor wie gelooft weet dat het ook nog eens gedoemd is om te mislukken.
En toch doet Abner dat.
Als je eerlijk bent, tegelijk is het eigenlijk ook weer niet zo bizar, want wat voor hart hebben wij eigenlijk mensen?
Ons hart is toch niet een hart wat altijd gelovig antwoord naar de Heere.
Ons hart is toch niet maar een hart dat altijd jubelt en juicht als het kleine werk van de Heere zichtbaar een tastbaar aanwezig wordt?
We weten toch broeders en zusters, hoe diep wij mensen gevallen zijn in de zonde.
Als je zo naar deze geschiedenis kijkt, dan denk je, ja tuurlijk, Abner doet precies wat wij mensen zouden doen. Tegen God in, tegen Zijn Koninkrijk in, je eigen koninkrijkje vestigen, en daar je eigen macht doen groeien.
Natuurlijk, heel logisch… voor de zondaar.
We moeten ons niet vergissen hè, voor ons is het heel makkelijk om te zeggen, “ja David is natuurlijk de koning, die later ook het koninkrijk zal bouwen”. Maar dan moet u eens even indenken broeders en zusters, hoe het voor hen was.
Die mensen daar in Jabes, Gilead, aan wie David dat verzoek had gedaan van, ‘herken mij als koning’, die stonden ingeklemd tussen, aan de ene kant David, en aan de andere kant Abner met Isboseth.
Aan de ene kant dus David die jaren van het toneel af was, die daar in het kleine stadje Hebron tot koning was gemaakt, met slecht 600 man aan soldaten.
En het lijkt wel alsof hij met de Filistijnen had samengewerkt.
En dan de andere kant, Abner met een groot leger, met invloed in heel Israël, heeft al jaren gediend als generaal, een gezien man.
Nou, wie zou je dan kiezen?
Wie zou je dan kiezen?
Dan snap je toch heel, heel goed, dat het heel verleidelijk was om niet te kiezen voor David. Die kleine zwakke man, daar in het stadje Hebron.
Maar om te kiezen voor Isboseth en Abner, een sterke leider daar moet je zijn, dat heeft de toekomst.
Dan vraagt het gelovig lef, om dan toch, tegen beter weten in, om het zomaar te zeggen, te kiezen voor Gods werk.
Kleine verachte David, in Hebron.
U begrijpt, Abner verleidt Jabes in Gilead om te kiezen tegen David en voor Isboseth. Om te kiezen dus tegen God.
Abner vindt zijn collega’s in de mannen van Psalm 2, we gaan het straks zingen.
Die groten, die gewapend zijn in de slag, tegen God, tegen Zijn gezalfde David.
Hij vindt zijn collega in Pontius Pilatus, in Herodes, en in allen die de Heere Jezus verwerpen. De Joden die schreeuwen, “wij willen niet dat deze man, deze Jezus, Koning over ons wordt”.
We zien hier, waar God Zijn Koninkrijk vestigt, daar is steeds dat verachting van ons mensen.
Het vraagt geloof om Gods werk te zien, en te erkennen, en daar je schouders onder te zetten.
Het is altijd die strijd tussen Gods Koninkrijk en ons eigen zondige hart.
Tussen Gods Koninkrijk, en het rijk dat de satan daar meteen naast plant.
De strijd die steeds door zal gaan.
En jazeker, die strijd is gewonnen, door de Heere Jezus Christus, onze Koning, die leeft als Koning in de hemel, die regeert.
En als Hij terug zal komen, dan is die strijd ten einde, en dan is het vreugde daar, en de vrede volmaakt. Maar zo ver is het nog niet.
Hier bij David niet, en ook in ons leven niet.
Strijd tegen je eigen hart in, om te bouwen aan het Koninkrijk van God.
3) Nu zien we in het derde gedeelte van de preek, dat Gods Rijk niet alleen veracht wordt door mensen. Maar dat het ook aangevallen wordt door de duivel.
Daar spreekt dat verdere gedeelte van het hoofdstuk van, hoe die oorlog dan uiteindelijk losbarst.
Het laatste gedeelte van het hoofdstuk dat spreekt niet alleen over het feit dat er oorlog was, maar het laat ook heel gedetailleerd zien, hoe een bepaalde dag in die oorlog, eruit heeft gezien.
Het is eigenlijk opvallend hoeveel details er worden verteld. Het had veel korter verteld kunnen worden.
Er had gewoon kunnen staan, ‘er was strijd tussen het huis van David en het huis van Saul, en gaandeweg kreeg het huis van David meer de overhand’.
Maar zo heeft de Heere het niet gewild, het behaagde de Heere om ook deze details te vertellen. Om daarin een inkijkje te geven hoe sluw en listig en vernietigend satan werkt.
En hoe groot Gods goedheid is, en Zijn zegen.
Ondanks dat Abner verderop in vers 26 hele vrome woorden gebruikt, zien we heel duidelijk dat hij steeds de aanzet is van het kwaad.
Dat hij steeds die geest van Saul, zijn vorige koning, voortzet.
Wie nam het initiatief om Isboseth tot koning te zalven?
Abner.
Wie neemt het initiatief om met zijn leger van Mahanaïm naar David toe te gaan?
Abner.
Hij zoekt de confrontatie met David, hij gaat richting Hebron.
Waarom precies, dat staat er niet.
Maar in ieder geval, David die blokkeert de doorgang van Abner met zijn leger, en ze ontmoeten elkaar bij de vijver van Gibeon.
En meteen vindt daar een cruciale slag plaats.
Als David hier deze oorlog verliest met 600 man, dan is alles verloren, dan is het om het zomaar te zeggen, naar de mens gesproken, de duivel gelukt om het koninkrijk van God in de knop te breken.
Een belangrijke strijd.
Abner neemt het initiatief, een kampgevecht, met het doel om uiteindelijk levens te sparen.
12 tegen 12.
En wie wint van die 12, die heeft de hele strijd gewonnen.
Dan hoeft niemand te vechten.
Maar wat blijkt, het plan mislukt, een zeer onverwachte uitslag, alle 24 mannen sterven, er is niemand die overleeft, er is ook geen overwinnaar.
Zo’n bijzondere uitslag, ik denk dat je daar echt Gods hand in mag zien.
En dan barst de strijd in alle hevigheid los, en het loopt uit op een complete nederlaag voor Abner en het huis van Saul.
Dat staat er ook, ‘uiteindelijk 20 mannen van David zijn gestorven, 20 man, waarvan dus Asahel, daar kom ik straks nog even op terug.
En 12 van het kampgevecht, dus slecht zeven mannen, zeven mannen die sterven in die strijd tussen die twee legers.
Tegenover 360 mannen van Abner, dus 348 in de strijd.
7 tegenover 350.
De Heere geeft de overwinning aan David.
Er wordt nog een ander detail verteld.
Nadat Abner de strijd verliest vlucht hij weg uit de oorlog.
Joab, de generaal, die gaat Abner achterna met zijn twee broers, Asahel en Abisaï.
Asahel die rent enorm snel, en die wil Abner, de aanstichter van al dat kwaad, wil hij straffen en uitschakelen.
En dan blijkt Asahel wel supersnel, maar hij kan niet zo goed vechten, of in ieder geval, heeft geen goede wapens of een goed schild bij zich.
Abner probeert Asahel nog te sparen. Hoe moet hij straks Joab, de broer van Asahel, onder ogen komen?
Maar het werkt niet, Asahel gaat door en uiteindelijk dood Abner Asahel, waarschijnlijk uit zelf verdediging.
En Abner die rent verder, en uiteindelijk praat hij zich eronder uit, met vrome woorden. Hij zeg tegen Joab, “leg de strijd neer”. En Joab doet dat.
Joab had ook weinig andere keus, het was al avond geworden.
Abner was alweer met anderen verzameld, het was in de heuvels van Amma, een bergachtig gebied, ze moesten het wel opgeven.
Hergroeperen, op naar de volgende dag.
Abner keert terug naar Mahanaïm, Joab keert terug naar Hebron.
Wonderlijke, onverwachte overwinning voor David.
Zeven man in de strijd verloren, tegenover zeg 350 van Abner.
Dan zie je, dat kleine begin in Gods Koninkrijk, als de Heere daar Zijn zegen aan verbindt.
Als de Heere achter David staat, de gezalfde koning, dan geeft Hij de overwinning. Veracht en klein in de ogen van ons mensen, maar groot in de ogen van God.
En laat Abner broeders en zusters, laat Abner dan een waarschuwing voor ons zijn. Dat het wel mogelijk is, blijkbaar, om net als Abner de waarheid heel goed te kennen, maar toch niet te gehoorzamen.
Om net als Abner de waarheid zo hup, te citeren, uit de Bijbel. Maar je vervolgens zelf daar niet aan te onderwerpen.
Om net als Abner je vast te houden aan de waarheid van Gods Woord, en tegelijk, God zélf te verwerpen.
Hier zien we het voorbeeld van een kerkganger, die toch in zijn eigen leven zegt,
“Jezus mag geen Koning zijn over mijn leven, ik wil zelf koning zijn, mijn keuzes maken, mijn leven leiden”.
Nou, wees gewaarschuwd!
Bij Abner zie je, dat loopt niet goed af.
Maar het loopt wel goed met je af, als je buigt voor deze Koning, Jezus Christus!
Als je dat kleine, ja in onze ogen soms zó kleine begin van Gods Koninkrijk ziet, en eert. Als je daarin trouw bent, om de Heere te volgen en te dienen, dan mag je weten: God ziet het en Zijn zegen zal er zijn. Zijn vrucht zal Hij geven.
Want Zijn koninkrijk komt.
AMEN
Reacties zijn gesloten.