Ga naar de inhoud

Preek Zondag 34 HC

De enige ware God eist slechts één ding: dien Mij alleen, met heel je hart. Een preek over het eerste gebod.

Liturgie
Psalm 97:3,4
Psalm 96:3,4,5 (na wet)
Psalm 115:3,4,5 (na Schriftlezing)
Gezang 1:1,2,3 (na preek)
Psalm 96:4,5 (na belijdenis)
Psalm 136:18,21

Schriftlezing Jes. 44:6-28
Tekst Zondag 34

Preek Zondag 34 van de Heidelbergse Catechismus
Door ds. C. Koster

De enige ware God ontmaskert de afgoden van zijn volk
1. Wat afgoden zijn
2. Wat afgoden vragen

Geliefde gemeente van onze Heere Jezus Christus,
broeders en zusters, jongens en meisjes,

Kinderen, jullie hebben vast wel eens een masker opgehad? Zo’n ding zet je op je hoofd, en dan ben je even iemand anders. Dan ben je bijvoorbeeld een dier. Een mooie, groene krokodil, of een eekhoorn, of een aap. Of heel iets anders, dat je een masker hebt van een superheld. Of juist van een spook. En dan kan je elkaar voor de gek houden. En anderen aan schrikken maken. Eigenlijk verstop je jezelf achter zo’n masker. Het is nep. Het is net alsof je een dier bent. Je bent geen dier. En superhelden en spoken bestaan natuurlijk helemaal niet. Maar je doet even net alsof. En als je je masker dan weer af doet, dan ben je weer jezelf. Dan is het weer echt.

Stel je even dat jij je masker op hebt en ik doe dat masker weer bij jou er af. Weet je hoe dat heet? Dan ontmasker ik jou. Ik haal jouw masker er af. Dat woord ontmaskeren heb ik ook gebruikt in het thema van de preek van vandaag. Namelijk dat God afgoden ontmaskert. En dat wil ik graag aan jullie en aan u, broeders en zusters, uitleggen.

We hebben gelezen uit Jesaja 44. De Heere ziet daar dat zijn volk bezig is met het dienen van afgoden. Wat zijn afgoden dan? Afgoden zijn beelden. Afgodsbeeldjes. Rachel die diende bijvoorbeeld zo’n afgodsbeeldje. Stiekem nam ze de Terafim mee van haar vader Laban. En zijn dacht: als ik dat beeldje bij me heb, dan ontvang ik kracht en hulp. Dan sta ik sterker. Dan gaat het vast goed met mij. De heidense volken hadden dat ook. Zij dienden bijvoorbeeld de afgoden Baäl en Astarte. Maar dat was tegelijk ook een verleiding voor het volk Israël, om daar aan mee te doen. In het Bijbelboek Richteren komen we vaak tegen dat Israël meedoet in het dienen van de afgoden. En ook later, de koningen van Israël gaan ook afgoden dienen.

En weet u wat Jesaja dan doet. Hij laat zien wat die afgoden echt zijn. Die afgodsbeelden, die gewijde heilige palen waar je voor knielt. Ach, dat lijkt wel heel wat. Maar in werkelijkheid is het een masker. Een masker waar je van de buitenkant tegenaan kijkt. Maar als je dat masker er af haalt, dan zie je wat daar achter dat masker schuil gaat. Slechts een stuk hout. Een stuk ijzer. Werk van mensenhanden. Een dood ding, wat niets kan doen. Jesaja die vindt het zó belachelijk, dat hij daar de spot mee drijft. Het is belachelijk, zegt hij. Te idioot voor woorden. En toch, en dat is het verdrietige, en toch gebeurt het. Toch buigen de Israëlieten zich neer voor deze afgodsbeelden. Alsof die afgodsbeelden kunnen helpen. En kracht kunnen schenken. Hoe komt dat toch? Hoe kan het, dat ze zich voor zulke niets zeggende beelden neerbuigen?

Het gebeurde vooral in tijden van beproeving, dat het volk afdwaalde van de Heere en zich neerboog voor afgoden. Bijvoorbeeld in tijd van armoede. In tijden van oorlog. Als de vijand aanviel. Als er hongersnood was. Dan hielp het bidden niet. En God leek niet te luisteren. Ja, dan gingen ze ook maar voor de afgoden bidden. En op de afgoden vertrouwen. Ze dachten: misschien helpt het. En ja, baat het niet, dan schaadt het toch ook niet…?

En bovendien, het volk Israël gleed vaak langzaam af. Het was niet zo dat ze van de ene op de andere dag een groot afgodsbeeld in hun achtertuin hadden staan. Nee, natuurlijk niet. Dat ging stapje voor stapje. Je hoorde ervan op de markt. Je sprak er met elkaar over. Je zag een keertje een afbeelden of een beeldje. Je leert mensen kennen die al afgoden dienen. In de kring van familie of vrienden. En zo, sluipenderwijs, kwam de afgodendienst het volk Israël binnen.

En de tempel van de Heere God, de God van Israël, die ging heus niet dicht hoor! Ze vergaten de HEERE, de God van het verbond, niet. Ook in de tijd dat Jesaja profeet was gingen de offers gewoon door. Ze waren vrome mannen, zo voor ’t oog. Jesaja zegt dat in hoofdstuk 1 vers 11: het volk brengt vele offers, het bloed van jonge stieren, lammeren en bokken vloeit overvloedig. Er zijn feestdagen, zondagen, erediensten.

Maar hoe oordeelt de Heere daarover? Wat zegt de HEERE ervan? “Ik heb er genoeg van! Ik vind er geen vreugde in! Uw reukwerk is een gruwel voor Mij! Ik verdraag het niet! Ik haat het met heel mijn ziel! Het is Mij tot last.

Waarom is het tot een last en tot een gruwel? Omdat ze de dienst aan God erbij doen. Naast dat ze afgoden dienen. De HEERE neemt niet genoeg met een beetje. Hun godsdienst is eigenlijk net als bij een bus. Zij zijn die bus, die rondrijdt. En dan stoppen ze bij een halte en dan stapt de dienst aan Israëls God binnen. En dat past er nog maar net in, want de bus is al vol met de dienst aan allerlei andere goden. Maar kom er maar bij: er is nog een stoeltje over voor de dienst aan de God van Israël. Nu, dat lijkt heel vroom, gemeente. Maar de Heere zegt. Ik hoef het niet! Bekeer u eerst. En kom dan terug. Ik wil héél uw hart. Héél uw aandacht. Héél uw liefde. Met minder neem ik geen genoegen.

Helpt het dan, om afgoden te dienen? Nee! Natuurlijk niet. Want wat zijn afgoden in werkelijkheid? Niets! Afgoden bestaan niet. Er is maar één God (1 Kor. 8:4). Dat is de HEERE. De ware, levende God. Afgoden zijn niets. En toch zijn afgoden overal. Want wij mensen maken afgoden. We nemen een stukje van de schepping. Wat het ook maar is. Geld. Roken. Games. Seks. Inkopen. Kleding. Skateboard. Mobieltje. Noem het maar. En dat laat de duivel je geloven: als ik dat heb. Dan ben ik gelukkig. Dan gaat het wel goed. Dan hoor ik er bij. Dan krijg ik voorspoed en zegen.

Als je Jesaja leest, dan kan je zomaar denken: dat overkomt mij toch niet? Dat overkomt ons toch niet? Afgoden… daar blijf ik ver bij vandaan! Maar, gemeente, de werkelijkheid is: wij blijven daar niet ver bij vandaan. Ons hart is zo arglistig, zegt de Bijbel. Je kan toch ongemerkt toch zomaar op andere dingen gaan vertrouwen. Naast dat je natuurlijk ook op God vertrouwt. Dat je toch je hart zet op andere dingen naast of in plaats van God. En dat je echt gelooft: als ik dat heb. Als ik dat koop. Als ik daar ben: dan ben ik gelukkig.

En dat is nou juist typisch een afgod. De duivel doet je geloven: als ik dat heb ben ik gelukkig. Dan vult dat mijn leven. Dan kom ik tot mijn bestemming. Dan geeft het me, wat ik echt nodig heb, wat ik van harte verlang.

Ziet u, gemeente. Het eerste gebod is ook een gebod voor ons vandaag geschreven. De Heere zegt tegen u ook: ken uw hart. Ken uzelf. Het is ook voor u een verleiding om naast Mij of in plaats van Mij afgoden te dienen. En dan kan het lijken alsof de dienst aan de Heere God doorgaat. U leest de Bijbel, u bidt, u luistert mee met de kerkdiensten. Maar ondertussen is uw hart er niet bij. Ondertussen vertrouwen we ook op andere dingen.

Jesaja zegt het zo mooi. Precies zoals het is voor de mensen van vroeger en van nu. Afgoden dan zijn geliefde voorwerpen, Jes. 44:9. Die ga je koesteren, meer dan goed voor je is. Maar dan kom je echt bedrogen uit. Want in werkelijkheid zijn het nutteloze, legen dingen. Door mensen gemaakt en bedacht. Puur vergankelijk, leeg, ijdel. Heeft u gezien hoe mooi Jesaja dat schetst. U gruwelijk ontdekkend voor ons mensen. Het ene stuk hout steek je in brand om je handen mee op te warmen. En het andere stuk hout neem je, bewerk je, en daar maak je een beeld van. Daar ga je nota bene voor knielen.

De Heere trekt als een vastzittende pleister in één keer dat masker eraf. Dat doet zeer. Maar dat is het enige en het beste wat ons kan overkomen. Dat je ontdekt wordt aan je afgoden. Wat is het nou echt, zegt de HEERE. Kijk dan toch. Zie het dan! Het is slechts een stuk hout. En dom stuk hout. Wat niets kan. Niets ziet. Niets zegt. Niets is. Slechts een stukje van mijn prachtige schepping.

Zo trekt de HEERE ook bij ons het masker er af. Wat is het nou? Geld? Een mooi lichaam? Mooie, dure kleding? Het ene moment ben je rijk. En een moment later ga je failliet. Doordat de zaken slecht gaan. Doordat de maatschappij opeens stil staat.

Zo heb je een keer €500,- in de maand over door een meevaller. Maar een moment later heb je extra onderhoudskosten aan auto of je wasmachine en je bent je geld kwijt. Wat is het nu echt? Slechts stom geld. Het kan niets. Het helpt niet als je je eenzaam of verdrietig voelt. Het zegt niets. Het doet niets.

De HEERE zegt in Jes. 44:18 dat wie afgoden dient niet ziet wat ze in werkelijkheid zijn. Waarom zien ze dat dan niet? Omdat ze verblind zijn. De HEERE heeft ze verblind, als straf op hun zonden. Maar de genade is nu juist dat de HEERE het door de mond van Jesaja hen aan hun zonde ontdekt. Dat hij de afgoden ontmaskert. Dat de HEERE het eerste gebod geeft: u zult geen afgoden hebben voor mijn aangezicht. De HEERE waarschuwt: als je afgoden ontmaskert, dan zie je het: het is niet waard om je vertrouwen erop te stellen! Doe het niet!

De HEERE ontmaskert afgoden. En weet u met welk doel de HEERE dat doet? Hij heeft daarmee één doel. Namelijk om u en jou terug te roepen. Hij wil u terugroepen tot Hemzelf, de enige, ware, levende God. Jesaja raakt niet uitgesproken over de HEERE. Ziet u wat hij allemaal over God zegt? Hij is de Koning, de Verlosser. De Eerste en de Laatste. Hij die de toekomst beheerst en bekend maakt. En over het volk Israël zegt Hij: jullie zijn mijn dienaar. Ik heb jullie geformeerd, Ik zal jullie niet vergeten. God delgt de zonden uit als de nevel. Hij is de God die de zon van de gerechtigheid doet opgaan in Jezus Christus. Als je je zonden belijdt, als je je zonden aan het licht brengt, dan verdwijnen ze, net zoals nevel in de ochtend verdwijnt voor de opkomende zon. Zo verdwijnen je zonden als je ze aan het licht brengt en Jezus als de Zon van de gerechtigheid erover zijn heerlijk licht laat schijnen. Daarom zegt de HEERE: “Keer terug, want Ik heb u verlost.”

Dat is net als bij dat heerlijke begin van de wet van God. “Ik ben de HEERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, bevrijd heeft.” Ik ben de God die geboden geeft aan u hier op Sinaï, de berg Horeb. Ik ben de God die u net verlost heeft uit Egypte. Ik ben de God die u in vrijheid heeft gesteld. Een vrijheid om Mij daarin te dienen. Ik ben de enige, ware God, op Mij kan je echt vertrouwen, door en door. Afgoden, daar kan je niet op vertrouwen. Afgoden zijn onbetrouwbaar. Die kunnen niets, horen niets, zien niets, lopen niet, praten niet, ruiken niet, zijn totaal ongevoelig, doof, blind. Ik ben de Heere, de levende God, ik help en red.

Ik ben de God die roept: “mijn zoon, mijn dochter, geef mij uw hart!” En zo zitten we eigenlijk al bij het tweede gedeelte van de preek. God vraagt van u: geef mij uw hart. Wat vragen de afgoden van u?

Gemeente, wat vragen afgoden van u en jou? U weet, afgoden zijn slavendrijvers. Weet u wat er gebeurt als je banksaldo of je geld je afgod is? Als je mammon dient? Reken er dan maar op dat er altijd te weinig staat op je bankrekening. Je hebt altijd te weinig geld. Minder dan je hart begeert.

Is een mooi lichaam je alles waard? Nou, kijk dan maar goed uit. Want dan zie je juist altijd wat er minder mooi aan je eigen lijf is. Is je bedrijf je alles? Je leven? Je god? Nou, dan heb je elke dag duizend doden te vrezen voor de concurrent.

Met andere woorden: je bent gevangene van je eigen verlangens. Je bent slaaf van je eigen gemaakte afgod. Dat is wat een afgod doet: hij eist altijd meer, meer, meer! Een afgod heeft nooit genoeg. Een afgod is nooit verzadigd. Een afgod zegt niet: nu is mijn buik vol, nu ben ik tevreden. Nee, never nooit. Het is net als bij de Baälpriesters op de berg Karmel, bij Elia. Ze gaan tot het einde. Tot bloedens toe roepen ze tot Baäl: alles hebben ze er voor over. Als je een afgod dient, dan gaat het bij ons net zo. Een afgod, gemeente, gaat over lijken.

En dat kan je echt tot wanhoop drijven. Je ziet het om je heen wel gebeuren. Mensen die geld of aanzien tot afgod hebben lopen daar echt in vast. Ze komen in nood. Psychisch lopen ze helemaal vast. Tot wanhoop en wanhoopsdaden toe. Dat je wegvlucht in drugs. Of juist misbruik maakt van je macht en je positie. Tot de verschrikkelijke realiteit van zelfmoord toe.

Zo erg, zo gevaarlijk is het, gemeente, om er afgoden op na te houden. Als je leeft voor je geld, je bedrijf of wat ook maar. Dan zal je het zelf merken: je hebt nooit genoeg. Je wilt altijd meer. Je bent altijd onzeker. Afgodendienst is een harde dienst. Een keiharde dienst. Want een afgod is nooit tevreden. Met een afgod in je hart heb je nooit werkelijk vrede. Het is zo waar wat de HEERE zegt in de Bijbel: “onrustig is ons hart, totdat het rust vindt bij U, Heere”

Kijk, en dat is precies de reden dat Jesaja afgoden ontmaskert. Juist omdat afgodendienst zo’n hárde, veeleisende dienst. Juist daarom zegt hij: Vermijdt het. Ontvlucht het, zegt de Catechismus dan ook. Anders wordt je opnieuw slaven. Terwijl de Heere God u juist bevrijdt heeft! “Ik ben de Heere uw God, die u uit het slavenhuis geleid heeft!”

Nu, gemeente. We hebben gezien wat afgoden van u vragen. Wat vraagt de Heere van u? Wat eist de Heere, onze God? Hij zegt: dien Mij alleen! De Heere plaatst zijn volk steeds weer voor keuze van het geloof: wie wil je dienen? En de Heere zegt dan, ja Hij eist van u: Geef Mij uw hart. Niet uw hart dat naast andere goden ook een plekje heeft voor Jezus Christus. Nee, een hart dat vol is van Jezus en Hij alleen. Ja, dat is een veeleisend gebod. Maar tegelijk, gemeente, wat is dat een heerlijk gebod, een goed gebod. Want bij deze God vind je toch zoveel! Bij Hem is vrede, rust, veiligheid. Hij heeft alles geschapen, Hij heeft alle macht in hemel en op aarde.

Je moet niet een stukje van werkelijkheid dienen, wat door God gemaakt is. Nee, je moet de Heere God zelf dienen, de Schepper van dit alles. Die staat boven dit alles, als Koning, als Eigenaar. Hij vraagt uw en jouw hart. En weet u waarom Hij uw hart vraagt? Het hart is het centrum. Het hoofdkantoor. Hij weet: als je je hart aan Mij geeft, dan gaan de voeten voor Mij lopen en de handen voor Mij werken en de lippen van Mij zingen. Als je je hart aan de Heere geeft, dan komt de gehoorzaamheid ook. Dan komt daar over de hele linie, dat je de HEERE wilt dienen. In alle aspecten van uw leven.

Zo heeft de HEERE ook het tweede tot en met het tiende gebod gegeven. Om Hem te dienen in alle dingen. In mooie en dankbare dagen. In moeiten en diepe dalen. Elk moment, elke dag. Zoals de Heere Jezus dat ook zei in Mattheus 10: “wie zijn vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard.” En ook: “Wie zijn leven verliest omwille van Mij, die zal het vinden.” En later getuigen Petrus en Johannes het tegenover het officiele raadscollege van de Joden: we kunnen niet doen wat u vraagt. Wij moeten spreken over Jezus, want “wij moeten aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen.”

Die gehoorzaamheid aan God begint bij eerste gebod: vertrouw op Mij alleen. Geef Mij uw hart. Geen andere goden voor mijn aangezicht. Geen. Ik wil het niet zien! Het verbond tussen God en zijn volk is als een huwelijk: exclusief. Geen derde in het spel. Ik wil uw hart. Met minder neem ik geen genoegen. Je kan mooi praten over het geloof. Je kan tot Mij bidden. Je kan gaan in mijn huis. Maar het is niet genoeg. Geef Mij uw hart.

En geliefden, ik weet het. Wat is dat soms moeilijk. Ons hart is arglistig, onbetrouwbaar. We weten het zo goed, we lezen het in Jesaja, we wachten ons voor de afgoden. En toch zijn ze daar steeds weer: afgoden. Calvijn die zei eens: ons hart is net als een fabriek, het maakt continu afgoden. Steeds weer, altijd, overal, elk moment van ons leven. En steeds weer moeten we het horen en doen: “wacht u voor de afgoden.”

“Heb geen andere goden voor mijn aangezicht.”

Afgoden wegdoen, gemeente. Dat is soms erg moeilijk. Maar tegelijk: wat een heerlijk voorecht, dat je dan vluchten tot de enige, ware God. Tot de God die zelf zijn Zoon heeft gezonden. Jezus Christus, die volmaakt zijn Vader diende, zonder ook maar één afgod naast of in plaats van God. U mag door in Hem tot God gaan. Door Jezus Christus ziet God u, jou en mij aan alsof wij nooit enige zonde hebben gehad of gedaan. Alsof mijn hart nooit afweek. Zodat ik door Jezus Christus echt bij God mag horen.

Zodat ik ook in alle vrijmoedigheid mag bidden. Heere, vergeef ons onze schulden. Verlos ons van de boze. Heere, Ik heb een hart dat zonder uw hulp steeds bij u wegloopt. Ik heb een hart dat steeds weer afgoden zoekt. Dat steeds weer de toevlucht neemt tot iets anders, naast u of boven u. Wilt u met uw reddende kracht mijn hart overtuigen van de waarheid. Steeds weer. En steeds dieper. Ontmasker mijn afgoden. Open mijn ogen. Zodat ik het zie. Ja, zodat ik zie op U en op U alleen. Zodat ik vertrouw op U en op U alleen. En dat ik leef tot eer van uw grote naam.

Amen.

Gespreksvragen voor (jong) volwassenen

  1. Zijn er dingen in uw eigen leven waar u zelf van weet: daar moet ik voor uitkijken, omdat dat snel een afgod voor mij kan worden?
  2. Wat maakt het verleidelijk in onze dagen om dingen om ons heen tot afgod te verheffen?
  3. Waarom kom je met afgoden altijd bedrogen uit? Kan je een voorbeeld noemen in je eigen (directe) omgeving?
  4. Hoe zou je aan een ongelovige kunnen getuigen en uitleggen dat afgodendienst eigenlijk slavendienst is en God dienen heerlijk en bevrijdend is

Vragen voor kinderen

  1. Rachel heeft een beeldje van haar vader Laban gestolen, een Terafim, dat was voor haar een afgodsbeeldje. Kan je nog andere voorbeelden uit de Bijbel noemen waar mensen afgoden dienen?
  2. We lazen uit Jesaja 44. Weet je nog waarvan een afgodsbeeld is gemaakt? Wat wordt daarmee nog meer gedaan? Waarom is het dus eigenlijk heel dom om afgoden te dienen?

Verder lezen
• Jes. 46
• Mat. 5:21-48
• Mat. 10:34-42
• Hand. 5:28-32
• 1 Kor. 8:1-13

Gepubliceerd inPreek

Reacties zijn gesloten.