Ga naar de inhoud

Preek Hebreeën 12:5-11

Door moeite in je persoonlijk leven of in je geloof kan je opeens beseffen: het geloof beschermt mij niet voor tegenspoed, moeite en zorgen. Dat kan je onzeker maken of wanhopig. Dat dreigt te gebeuren bij de Hebreeën, en daarom vermaant de schrijver hen: weet dat de Heere jullie bestraft en onderwijst, als zijn kinderen. Hij vormt je in zijn leerschool. Preek deel 3 in een serie over Hebreeën 12.

Liturgie
Gezang 38:4,5
Psalm 146:1
Psalm 88:1,5
Psalm 119:25, 27
Psalm 27:6

Schriftlezing Rom. 8:28-38, NGB art. 13
Tekst Hebr. 12:5-11

Noodzakelijk onderwijs in de leerschool van Christus

  1. Vaderlijk onderwijs
  2. Kinderlijke aanvaarding
  3. Genadige vrucht

Preek Hebr. 12:5-11
Door C. Koster

Geliefde gemeente van onze Heere Jezus Christus,

De gemeente waar deze brief aan geschreven is, was een gemeente die de Heere van harte lief had. Ze wilde Christus volgen in hun leer en leven. We hebben dat in de vorige twee preken ook gezien: ze waren enthousiast begonnen in het geloof. En de Bijbelschrijver vergeleek het geloof dan met een wedloop, die ze aan het lopen waren. Maar nu ze Christus volgden kwamen ze er steeds meer achter dat het leven als christen grote gevolgen had in hun leven. Dat ze daardoor alleen kwamen te staan. Er waren familieleden die Christus niet volgden, die Jood bleven. In verenigingsverband en binnen organisaties konden of mochten daar niet langer deelnemen, omdat ze christen geworden waren. Zo werden ze op allerlei verschillende manieren aan de zijkant geduwd van de maatschappij.

En daarnaast kwamen er nog moeite en zorgen bij. Ze merkten dat ze als christenen net zo goed in aanraking kwamen met allerlei moeite en zorgen, waarmee andere mensen ook in aanraking kwamen. Zoals ziekte en tegenslag, armoede, overlijden. Als christenen worden we daar niet van uitgezonderd. Als christenen hebben we geen aparte positie ten opzichte van anderen, die Christus niet volgen.

En zo, vanuit die moeite in het geloof en vanuit die moeiten in hun persoonlijk leven, kwam er eigenlijk steeds meer een vraag naar boven. Namelijk deze vraag, wat hebben wij nou aan het christelijk geloof? Welk voordeel geeft het ons nu? Hoe kan het dat ons leven niet anders is dan het leven van andere mensen? Ja, zelfs soms nog moeilijker dan dat van andere mensen?

Broeders en zusters, jongens en meisjes, misschien herkent u wel iets van deze vragen ook in uw eigen leven. Dat uw leven ook getekend wordt door moeiten en zorgen. Dat u bijvoorbeeld uw geloof belijden wil ten opzichte van collega’s en vrienden, maar dat u daardoor apart komt te staan. Of dat u met ziekte geconfronteerd wordt. Met de gebrokenheid van het leven. Of dat je diepe verlangens hebt, die de Heeren niet vervult. En dat je dan afvraagt: ja maar ziet de Heere het dan wel? Helpt de Heere mij dan wel? En wat voor nut heeft het nou eigenlijk dat ik christen ben? Wat maakt het voor verschil? Ik kan het geloof toch net zo goed vaarwel zeggen?

Broeders en zusters, vanuit die vragen, die leven bij de gemeente, komt de Hebreeënschrijven naar de gemeente toe. Voor hen toen, ook voor u voor jou en mij vandaag. En wat doet de Here dan? Wat doet de Hebreeënschrijver dan? Hij opent voor hen het Woord van God. Hij komt hen tegemoet met een open Bijbel. Hij laat hen Spreuken 3 zien. En zo zegt hij dat ook in vers 5: u bent de vermaning vergeten waarmee u als kinderen wordt aangesproken. En dan volgt dat citaat uit Spreuken 3. En die inleiding van vers 5 is heel mooi: u bent de vermaning vergeten waarmee u als kinderen wordt aangesproken.

Dat woord vermaning, dat is namelijk een heel mooi woord. In het Grieks is dat het woord parakleet. Dat kent u misschien wel, want het kan ook vertaald worden met het woord ‘Trooster’. Dan gaat het over de Heilige Geest, de Parakleet. Parakleet betekent letterlijk: iemand die bij je komt staan. Afhankelijk van de context kan je dat dan vertalen op twee manieren. Het kan aan de ene kant betekenen: vertroosten en bemoedigen. Maar het kan ook betekenen vermanen en bestraffen. In Hebreeën 12:5 staat terecht vertaald in de HSV het woord vermaning. Maar die beide kanten van het woord parakleet moet u even in uw achterhoofd houden. Want die beide betekenissen heeft de Heere hier ook voor ogen. De Heere wil zijn gemeente bemoedigen en aansporen en helpen om het vol te houden, en de goede weg te blijven gaan. Maar tegelijk is het ook een ernstige waarschuwing, om niet af te dwalen. Om de Heere niet uit het oog te verliezen, want dat heeft enorm ingrijpende gevolgen. Dat je Christus uiteindelijk verliest. En dat je daardoor uiteindelijk ook geen deel meer hebt aan de verlossing in Jezus Christus. Dus die beide kanten: een aansporing en een ernstige vermaning.

En waarom is dat nodig, die aansporing? Dat staat er direct achteraan: u bent het vergeten. U bent een vermaning vergeten waarmee u als kinderen wordt aangesproken. Is dat dan een soort geheugenverlies? Dat ze het kwijt waren en niet meer wisten? Meer voor de hand liggend is, geliefden, dat ze het niet zozeer vergeten waren, maar dat ze de inhoud ervan niet meer geloofden. Ze zijn er niet meer diep van overtuigd dat de Heere hen dit had gezegd: de leerschool van Christus. En daarom komt de Hebreeënschrijver ermee en brengt dit dicht bij hun hart.

En dan nog iets wat in vers 5 in de aankondiging staat. Er staat namelijk: u bent de vermaning vergeten waarmee u als kinderen wordt aangesproken. U wórdt aangesproken. En dan volgt een citaat van eeuwen daarvoor, Oude Testament, Spreuken 3. Maar u, Hebreeën, wordt aangesproken. Ziet u, broeders en zusters? Het Woord van God, Oude Testament, Nieuwe Testament, Spreuken 3, het woord van God, dat is niet maar een oud document van vroeger, waar je veel van kan leren. Nee het is ook de levende stem van de Heere. Die vandaag nog spreekt ook tot u en tot jou. Tegen de Hebreeën van toen en ook tot ons vandaag. De levende stem van God die ons aanspreken en aanspoort en inscherpt.

Goed, dan dat citaat zelf in vers 5 en 6, daar wordt het citaat gegeven. Mijn zoon, acht de bestraffing van de Heere niet gering en bezwijk niet als u door Hem terechtgewezen wordt, want de Heere bestraft iedere zoon die hij liefheeft. En hij geselt iedere zoon die hij aanneemt.

In dat citaat komen we het woord bestraffing tegen. En dat wordt zo’n vijf keer herhaald in de verzen daarna. Bestraffing. Laten we opnieuw even kijken naar het Grieks. Het Grieks heeft hier het woord paidea. Dat kent u wel bijvoorbeeld van het woord pedagogiek. Dit woord betekent opvoeding, leerschool, training. Onderwijs in de leerschool van God. Dat heeft uiteraard ook de betekenis van bestraffing. En daarom is dat ook zo vertaald: acht de bestraffing van de Heere niet gering. Maar eigenlijk is het echt onderwijs, training. Acht het onderwijs, de leerschool van de Heere niet gering. Want de Heere gebruikt die training, de Heere wil u oefenen. Door training wordt je geloof gestaald, gehard. Gaat u groeien. Wordt je sterker. Dat is de leerschool van de Heere, broeders en zusters. De Heere werkt aan uw conditie, aan uw geloofsconditie. Dat u groeit in het geloof. Door, ja, waardoor eigenlijk? Wat is die bestraffing dan concreet als je kijkt naar je dagelijks leven? Waar moet je dan aan denken?

Broeders en zusters, je kan denken aan die twee dingen die we genoemd hebben bij de inleiding. Dat er weerstand is vanwege je geloof bij je omgeving. Dat je uitgelachen wordt. Dat je bespot en hoon ontmoet, omdat je christen bent. Of dat je door de gevolgen van je geloofskeuzes alleen komt te staan. Of dingen mist, die anderen wel hebben. En ook breder: naast dat aspect dat je als christen tegenspoed of weerstand hebt. Ook breder in heel de levensweg die je gaat. Ook daarin gebruikte de Heere in zijn voorzienigheid moeite of ziekte of tegenslag om je te vormen. De Heere heeft daarin steeds het goede voor ogen. We hebben daarover gelezen in Romeinen 8. Het staat ook in artikel 13 van de Nederlandse geloofsbelijdenis. Alles is in zijn hand en Hij leidt alles zo, zoals het is naar zijn wil, ten goede voor zijn kinderen. Dus daar zit ook bij die moeite en verdriet en gebrokenheid van het leven op welke manier dat dan ook maar zichtbaar wordt. En als je dat ontmoet, dan moet je daar gelovig mee omgaan. De leerschool van Christus. Acht de bestraffing van de Heere niet gering en bezwijk niet, maar aanvaardt het in geloof.

Kijk, broeders en zusters, dat is natuurlijk gemakkelijk gezegd. Maar om dat te doen en te geloven als er inderdaad tegenspoed op je weg komt, dan is dat heel wat anders. En het mooie is dat we juist ook in onze tekstverzen zien dat de Heere dat weet. Want wat doet de schrijver van de Hebreeënbrief meteen na dat citaat? De Heere laat die schrijver dan argumenten geven waarom wij dat vaderlijk onderwijs kinderlijk moeten aanvaarden. Hij gaat ons overtuigen van zijn zorg en bedoeling in de moeite, juist omdat het soms zo moeilijk kan zijn om dat te zien en te aanvaarden. Die argumenten staan in de verzen 7 tot en met 11. Die argumenten lopen wij door, dat is het tweede gedeelte van de preek. En de vruchten en de zegen, die in deze verzen ook genoemd worden, die bewaren wij voor het derde gedeelte van de preek.

Deel twee: Kinderlijke aanvaarding

In vers 7 zegt de Hebreeënschrijver: als u bestraffing verdraagt, dan behandeld God u als kinderen. Want welk kind is er dat niet door zijn vader bestraft wordt. Maar als u zonder bestraffing bent, waar allen deel aan hebben gekregen, dan bent u bastaarden en geen kinderen.

Bestraffing, onderwijs, die leerschool van Christus, daarin zie je dus dat de Heere u en jou behandelt als zijn kinderen. Hij bestraft wie hij liefheeft staat er. Dus moeiten en zorgen zijn voor de kinderen van de Heere juist een bewijs dat u zijn kind bent. En dat de Heere u aanneemt als zijn zoon, als zijn dochter. Dat de Heere liefdevol naar u omziet en voor u zorgt. Moet u indenken broeders en zusters, een kind die geen vorming krijgt. Die van zijn ouders, van zijn vader van zijn moeder geen sturing krijgt. Geen vermaning, geen correctie. Zo’n kind is helemaal aan zichzelf overgelaten. Dan zeggen ze wel, hij groeit op voor galg en rad. Die is een gevaar voor zichzelf en later ook voor zijn omgeving. Die is voor de maatschappij niets waard. Die is niet gevormd. En eigenlijk zeg je dan ook: die vader en die moeder hebben dat kind niet echt lief gehad. Die hebben niet het beste met hem of haar voorgehad. Die lieten hem maar gaan. En daarom is het uiteindelijk een complete ramp geworden, als de Heere dat niet verhoedt. En het omgekeerde geldt ook. Als er wel onderwijs en wel bestraffing en wel vermaning is, dan is het juist een teken van liefde. Zo geldt dat dus ook in het geloof. Bestraffing en vermaning laat zien dat de Heere je liefheeft. Dat Hij u niet loslaat, maar dat Hij u wil doen groeien. Dat u niet, ook in gelovig opzicht niet, een gevaar bent voor uw omgeving, maar juist tot zegen. En dat je iets mag uitdelen van dat gegroeid geloof.

De Heere kan ook loslaten. Ook dat laat de Bijbel zien. Mensen die de Heere de rug toekeren, zich verzetten tegen de Heere. Die hun eigen weg gaan. Die de Heere niet geloven en vertrouwen. Dan zegt de Heere ook: dan roep Ik ze niet meer terug. En dan zitten ze niet meer in mijn leerschool. Nee, dan geef ik ze juist over aan hun zonde. Romeinen 1 bijvoorbeeld, vers 24 en vers 28. Dan geeft de Heere ze over aan hun zonde. En vervolgens laat de Hebreeënschrijver ook zien dat het helemaal niet vreemd is dat je dat onderwijs en die leerschool uit zijn hand ontvangt, vers 9. Daar vergelijkt hij de opvoeding van onze Hemelse Vader met de opvoeding van aardse vaders. We hadden onze aardse vaders als opvoeders en we hadden ontzag voor hen. Zullen wij ons dan niet veel meer onderwerpen aan de Vader van de geesten en leven? Als het zo logisch is dat je aan je eigen aardse vader gehoorzaamt en je onderwerpt. Dan toch helemaal aan je hemelse Vader? De Hemelse Vader die het eeuwige heil voor ogen heeft? En die het eeuwige leven kan geven door zijn Zoon.

De vader van de geesten wordt Hij genoemd. Dat is een hele bijzondere uitdrukken. Waarschijnlijk moeten we dat leggen naast Hebreeën 12 vers 23. Daar wordt gesproken over de geesten van de rechtvaardigen. En dat zijn dan de mensen die ook in Hebreeën 11 genoemd worden, de geloofsgetuigen. Met andere woorden: God de vader is ook de Vader van die geloofsgetuigen. En die geloofsgetuigen hebben in hun leven met hun moeite hun strijd en vervolgingen en martelingen zich ook onderworpen aan die leerschool van God. Nou laten wij dat dan ook doen en zijn training aanvaarden en zo mogen groeien, net als die geloofsgetuigen die genoemd worden.

En aardse vaders, zegt vers 10 vervolgens, die hadden hun beperkingen. Zij voeden ons maar voor een beperkte tijd op. De eerste 10, 20 jaar van het leven, zeg maar even. Maar de Heere voedt ons heel ons leven op. Hij kneedt ons en vormt ons om ons te laten groeien, tot loutering en tot sterking.

En aardse vaders die deden het naar het hun goed dacht, staat er. Dus ook met hun fouten, met hun tekortkomingen. Ja, dat kan je je wel voorstellen. Dat je het verkeerde kind de straft geeft, omdat je dacht dat de een het heeft gedaan, terwijl eigenlijk de andere het heeft gedaan. Of dat je te streng straf, buitensporig streng. Of dat je in je moeheid reageert, geërgerd bent, terwijl het eigenlijk niet goed was. Dat wordt bedoeld als er staat: ‘naar het hun goed dacht’, ook met hun fouten en tekortkomingen. Maar zo niet de Heere. Hij is volmaakt. Hij voedt u zo op, dat het u werkelijk helpt.

En zo, broeders en zusters, heeft de Hebreeënschrijver en de Heere zelf steeds weer onderstreept: aanvaardt nu de leerschool van Christus. Zie nu mijn manier, mijn goddelijke, wijze, liefdevolle manier van opvoeden. Als Vader die zijn kinderen opvoedt, helpt, doet groeien in geloof.

Maar wat is nu de zegen die dat met zich meebrengt? Wat levert het mij op? Ook dat benadrukt de schrijver met verschillende woorden. Dat behandelen we in het derde gedeelte van de preek.

Derde deel: Genadige vrucht

De schrijver noemt dan de vruchten. Maar eigenlijk is dat opnieuw een onderstreping van de oproep: aanvaard nu die leerschool van God! Want zijn opvoeding is zo zegenrijk, zo goed, zo genadig. De Hebreeënschrijver laat in vers 11 zien, broeders en zusters, dat de bestraffing, dat onderwijs, verdriet kan geven. We zeiden het al, die moeite, tegenslag, zorgen, verdrukking, vervolging, dat zijn dingen die je niet altijd of eigenlijk bijna nooit met vreugde aanvaardt. Het kan soms zelfs heel zwaar zijn in het leven van Gods kinderen. Dat de ene moeite nog niet voorbij is of het andere dient zich alweer aan. En dat je denkt: hoe overleef ik het? Hoe kom ik verder? Dat inderdaad die vragen op je afkomen: waarom dit? En waarom nu? En waarom ik?

Nou, zegt vers 11, elke bestraffing schijnt op het moment zelf wel geen reden tot blijdschap te zijn, maar tot droefheid. Kijk en juist daarom wordt het onderwijs ook gegeven. Ook al weet je niet waarom. En ook al snap je niet altijd het doel wat de Heere heeft. En ook al bezwijk je voor je gevoel bijna. Besef dan, zegt de Hebreeënschrijver, weet dan dat God het doet. Dat Hij alle macht heeft. En dat Hij dat niet doet uit een wraak. En dat Hij dat niet doet om zijn toorn te laten voelen. Maar dat Hij dat doet uit een liefdevol Vaderhart. Dat snap je dan misschien niet altijd en dat begrijpen wij niet altijd. Maar daarin mag u Hem wel leren vertrouwen.

Denkt u bijvoorbeeld, broeders en zusters, aan Paulus. Paulus die natuurlijk heel veel in zijn leven mee heeft gemaakt. Maar ik denk dan met name aan die gebeurtenis in 2 Korinthe waar gesproken wordt over die door in het vlees. En dat Paulus dat niet snapt: waarom nou die doorn? Het lijkt een verhindering, een blokkade voor hem. En dat hij dat aan de Heere vraagt: wilt u die doorn in mijn vlees, wat dat ook maar is geweest, wilt u die doorn wegnemen. En dan zegt de Heere: Nee, Paulus mijn genade is u genoeg. Met die doorn is Paulus in de ogen van de Heere beter af. Ook die doorn is opvoeding en training in het geloof.

En een ander voorbeeld, ook zo’n ingrijpende geschiedenis, is van Job. Die zoveel tegenslag en zoveel verdriet in zijn leven heeft moeten meemaken. Terwijl hij zelf waarschijnlijk niet eens heeft gesnapt waarom dat zo was of met welk doel hij in zijn leven zo heeft geleden. En toch geeft de Heere deze moeite op zijn levensweg. Een lijdensweg van moeite en verdriet. En uiteindelijk mag Job dan ook zien en zeggen: eerst had ik van horen zeggen va nu vernomen. Maar nu heeft mijn oog u gezien. Verdieping in het geloofsvertrouwen, in de overgave in de handen van de Heere, Job 42, dat moet u maar eens lezen. En dat is echt iets wat je alleen in geloof dan kan zeggen en zien.

Hebr. 12 noemt verschillende zegeningen. Dat zijn rijke zegeningen, die je in geloof mag leren zien. Vers 10 zegt: de Heere traint ons en voedt ons op, zodat je deel krijgt aan zijn heiligheid. Door die training, door die bestraffing deel krijgen aan zijn heiligheid. Heel bijzonder! Wij zondaars, Gezang 38 hebben we gezongen, zondaars met een zwart hart. Wij hebben van onszelf de Heere niet lief, we gaan onze eigen wegen. We zijn vijanden van de Heere. En dan zegt de Heere: ik geef je deel aan mijn heiligheid. Hij verandert ons, Hij maakt ons nieuw, Hij maakt ons heilig, zoals Hij dat ook van ons eist: Lev. 19: wees heilig want Ik ben heilig. De Heere vormt u en jou door die training naar zijn beeld.

Denkt u aan dat louteringsproces, in 1 Petr.1 wordt dat genoemd, als goud dat gelouterd wordt, door vuur verhit. Een pijnlijk proces, maar daardoor gaan die verkeerde onderdelen van je geloof weg. Dat je bijvoorbeeld op anderen of jezelf vertrouwt, of noem het maar op. Die zuivert de Heere eruit, zodat daar louter goud overblijft. Training in het geloof, dat je leeft tot zijn eer en vernieuwd wordt naar zijn beeld. Zegeningen door die leerschool heen.

En tot slot noemt de schrijver ook in vers 11 een dubbele vrucht. Namelijk een vreedzame vrucht van gerechtigheid. Dat is een dubbele vrucht. Eerst vrede, vrede met God. Vertrouwen op de Heere, liefde voor je naaste. En ook gerechtigheid, en dat betekent hier dan dat je leert in zijn wegen te gaan. Dat je doet wat recht is in zijn ogen. Hem gehoorzamen. Dat je, om met Hebr. 12 te spreken, dat je die wedloop loopt en op zijn wegen gaat en daar niet van afwijkt. Niet buiten de paden treedt en de finish uiteindelijk niet meer behaald. De Heere wil die vruchten geven. Vreedzame vrucht van gerechtigheid. Niet van onszelf, nee een vrucht die de Heere doet groeien, die Hij geeft. Zowel de bestraffing als het aanvaarden van die bestraffing, dat is een genadegave van de Heere.

Broeder en zusters, we zouden nu kunnen afronden. Maar een ding mag ik en moet ik u niet onthouden. En dat is dat die leerschool, die training, niet alleen positief kan uitwerken en geloofsgroei kan geven. Maar dat het ook een andere uitwerking kan hebben. In vers 5, dat citaat van Spreuken 3, daar staat: acht de bestraffing van de Heere niet gering en bezwijk niet. Dat staat er niet voor niks. Blijkbaar kan dat dus, dat je het toch gering acht. En dat je bezwijkt. Gering achten, dat je het bijvoorbeeld negeert, dat je er langs heen leeft: het stelt niets voor. Dit zijn nu eenmaal slechte tijden in mijn leven en ik ga weer op naar goede tijden. Gewoon doorgaan, niet bij nadenken. Dan acht  je het gering.

Of je bezwijkt, dat betekent dat je door die weerstand en moeit een ziekte verbitterd. En dat je je verzet naar de Heere. Dat je het niet aanvaardt uit de hand van de Heere. En dat je zegt: ja, maar Heere, U ziet mij niet en U kent mij niet en U zorgt niet voor mij. Bij vermaning van God kan dat zomaar gebeuren. Dat is niet zijn bedoeling, maar dat kan wel gebeuren. Dat je door tegenstand en tegenspoed de Heere en zijn vaderlijke zorg uit het oog verliest. Ja, dat je Hem zelf verliest. Dat je Christus loslaat. En dat is een groot gevaar. Want ten diepste verlies je dan het geloof. Verlies je dan Christus zelf. Dan verlies je alles! En daarom staat het hier met zoveel klem: kijk uit. Die vermaning, dat onderwijs van de Heere, dat is niet makkelijk. Maar aanvaard het in geloof. Hou die eindstreep, hou Christus voor ogen! Verzet je juist tegen ongeloof en wantrouwen. Aanvaard gelovig zijn leerschool.

En ook als u of jij nu denkt: ja maar die leerschool, ik wil dat wel aanvaarden, maar ik herken dat niet zo in mijn leven. Eigenlijk gaat het mij best wel voor de wind. Ik ben gezond, het gaat goed met mijn opleiding en mijn werk. Maar ook dan is het heel belangrijk dat je weet dat de Heere op deze manier werkt. En dat je juist in periodes dat het goed gaat, dat je dan die vertrouwelijke omgang met de Heere hebt. Dat je hem leert kennen in zijn woord. En dat je ook dan groeit in die vertrouwelijke omgang, als voorbereiding in tijden dat de Heere je wel moeite geeft en last geeft. Zodat je daar als het ware weer op kan terugvallen. Voorbereiding op moeilijke tijden die komen.

En zo, broeders en zuster, mag je jong en oud, gezond of ziek, in moeite of in vreugde, mag je aan zijn Vaderhand verder. Met vertrouwen richting de toekomst. Omdat je weet: ik ben zijn kind, door de Heere Jezus Christus. En Hij is mijn Vader. En Hij ziet mij, Hij kent mij, Hij vergeet mij niet. Hij is juist betrokken op mijn leven, om mij te leren en te onderwijzen. Zo, Heere God, zo ga ik uw weg. Ik bezwijk niet. Ik vergeet uw onderwijs niet. En ik keer U mijn rug niet toe. Nee, ik leer gelovig te gaan op uw wegen. Aan Vaders hand, aan uw hand vol vertrouwen de toekomst tegemoet. U oefent en traint mij, zodat ik met u en door u de eindstreep mag halen.

Amen.

Gepubliceerd inPreek

Reacties zijn gesloten.