Ga naar de inhoud

Preek Zondag 24 HC

Rechtvaardig door het geloof alleen… Maar hoe zit het dan met mijn goede werken? En waarom spreekt Jezus Christus zelf dan over loon in dit en in het toekomstige leven?

Liturgie
Psalm 105:21
Psalm 19:6 (na wet)
Psalm 7:1,4 (na Schriftlezing)
Psalm 62:3,5,6 (na preek)
Psalm 116:6,7 (na geloofsbelijdenis)
Gezang 40:1

Schriftlezing Titus 2:11-3:11
Tekst Zondag 24

Preek Zondag 24
Door ds. C. Koster

God rechtvaardigt zondaars uit genade, niet door werken
1. Want die werken rechtvaardigen ons niet
2. Al beloont God ze wel
3. En worden ze uit liefde gedaan

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,

Vorige week stonden we stil bij Zondag 23, wat heeft u er nu aan dat u dit alles gelooft? Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven. Dat God, ondanks mijn zonden en gebreken, toch zegt: Ik beoordeel je niet op wat je zelf wel of niet gedaan hebt. Nee, ik beoordeel u en jou, terwijl Ik zie op mijn Zoon Jezus Christus. In Christus ben ik rechtvaardig. In Christus keurt God mij goed, ben ik aangenaam in zijn ogen. Dat is het hart van het evangelie, God spreekt zondaren vrij, uit genade, om Christus’ wil.

En om alles precies goed te zeggen en goed over te brengen, besteedt de Catechismus nog drie vragen en antwoorden aan dit onderwerp. Hoe zit het dan met de goede werken? Kunnen die niet iets bijdragen tegenover God? Kunnen die niet, ook niet een heel klein beetje, meewerken in Gods oordeel over mij? Of mijn geloof dan? Maakt mijn geloof mij toch niet ietsje beter dan mijn ongelovige buurman of buurvrouw?

Nu, de Heidelbergse Catechismus geeft daar helder antwoord op. Nee, de goede werken kunnen niets bijdragen tegenover God. Goede werken of uw geloof maakt u niets beter tegenover God.

En nu moeten we even goed opletten. Want klopt dit alles wel met elkaar? Heb ik mijzelf niet tegengesproken in de preken over Zondag 22 en Zondag 23? In Zondag 23 zeggen we: mijn daden, mijn goede werken leggen geen gunstig gewicht in de schaal als het om Gods oordeel gaat over mijn leven. Maar in de preek over Zondag 22 heb ik gezegd dat onze goede werken niet tevergeefs zijn in de Heere, 1 Kor. 15. Goede werken hebben zelfs eeuwigheidswaarde, staat daar. Hoe zit dat nu? Gaan die goede werken nu wel of niet mee, in het eeuwige leven? Hebben die goede werken nu wel of niet betekenis voor God in zijn oordeel over mijn leven?

Nu, daarover gaat juist deze Zondag 24. Want over deze zaken mag en kan geen misverstand bestaan. Het gaat hier over de vraag of u rechtvaardig voor God staat. Hoe God oordeelt over uw of jouw leven. Een levensbelangrijke vraag, voor een ieder van ons vandaag. Hoe sta je tegenover God? Nu, op dit moment. Maar ook als u aan het Avondmaalstafel geroepen wordt. Of als je geloofsbelijdenis wilt doen. Of als je komt te overlijden. Hoe sta je dan tegenover God? Hoe oordeelt God over uw, jouw leven?

Waarom hebben die goede werken geen betekenis, als het gaat om Gods oordeel over mijn leven? Nu, de Catechismus verwijst dan naar de gerechtigheid die voor Gods aangezicht bestaan kan. Een moeilijke zin, een moeilijk woord. Het betekent dit: als je echt goedgekeurd wilt worden door God op grond van wat je zélf gedaan hebt, dan moeten je daden ook echt goed zijn. Ja, dan moeten je daden volmaakt zijn. Zonder enig klein foutje. God oordeelt namelijk naar zijn heilig recht.

En dan niet alleen of u de geboden van God niet overtreden heeft.

Maar ook of u de geboden van God volmaakt en tot in de diepste details gehouden hebt.

En dan weet u, dat de HEERE alles ziet van u, Hij doorgrondt en kent u. Elk vlekje, elk vuiltje, elke rimpel, Hij ziet het. Hoe goed uw gedrag, uw houding, uw daad ook was. Eén zondige gedachte, één verkeerd verlangen, één vlaag van hoogmoed, en het is genoeg om u te veroordelen. God eist volmaakte gehoorzaamheid en liefde. Alleen dan kan u voor Gods gericht bestaan.

Zo heeft de Heere het duidelijk geopenbaard. Vervloekt is een ieder die niet blijft bij alles, álles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen, Gal. 3:10. En Paulus zegt dan als conclusie ook zelf meteen: als je door eigen daden gered wil worden, het zal je niet lukken. Niemand kan door de wet gerechtvaardigd worden voor God. Niemand, u niet, jij niet, ik niet. Als u zichzelf zou moeten verlossen. Als je straks voor Gods troon komt te staan en je zou jezelf moeten verdedigen, het zal je niet lukken.

U was zeer toornig, want wij hadden gezondigd, zegt Jesaja, hoofdstuk 64:5-6. “Wij zijn allen als een onreine. Al onze rechtvaardigde daden zijn als een bezoedeld kleed. Wij allen vallen af als een blad. En onze misdaden voeren ons weg als de wind.”

Mooie daden? Goede werken? Kom er maar niet mee aan bij God, want voor Hem is het als een bezoedeld kleed. En afgevallen blad. Niets waard. Weg ermee.

Goede werken rechtvaardigen u niet, gemeente. En toch bent u rechtvaardig. Toch zegt God: Ik spreek je vrij. In Jezus Christus ontvang je vrijspraak, genade, vrede. In Jezus Christus ontvang je het eeuwige leven. Mag u kind van God zijn.

Wat een wonder! En wat kan het lastig zijn om dat grote, machtige wonder te geloven. Om daar echt op te vertrouwen. Is het echt waar, HEERE, dat ik zonder enige verdienste van mijn kant, om niet, rechtvaardig ben in uw ogen? Krijg ik dat zomaar? Zonder iets te doen? Alleen, omdat Christus het wil? Alleen omdat Christus het volbracht heeft?

Het zit zo in je systeem om te denken dat je alleen iets krijgt als je het verdient. Het zit zo in je hart. Niets krijg je zomaar.

Mam, mag ik een snoepje. Ja, dat mag als je eerst even de kamer opruimt. Pap, mogen we opblijven. Als jullie je goed gedragen, dan mag vanavond opblijven. Veel dingen krijg je niet zomaar, je moet er iets voor doen. “Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe.”

Hoe verdien je goede cijfers op school? Door goed je best te doen. Hoe maak je promotie op je werk? Door ijverig te zijn in je taken. Hoe zorg je dat je bedrijf groeit? Door je in te zetten en tijd en energie te investeren. Je wordt pas beloond, als je je best doet. En natuurlijk is daar niets mis mee. Zo werkt het ook in veel dingen.

Maar, en dat is nu juist het grote punt, bij God is het anders. Bij God ontvang je vrijspraak om niet. Uit genade. Alleen om wat Christus voor u en jou heeft gedaan.

Kijk, en juist omdat dit zo moeilijk is. Omdat het zo in ons systeem zit ingebakken dat je er iets voor moet doen. Daarom komt de Heidelbergse Catechismus ook met dit MAAR. Drie keer staat het er. Maar waarom kunnen onze goede werken niet meewerken? Maar hebben onze goede werken dan geen verdienste? Maar maakt deze leer de mensen niet zorgeloos en goddeloos? Maar, maar, maar. Het is onze eigen hart wat hier als het ware protesteert. Genade alleen is voor mij te moeilijk. Ik wil wat doen! Ik wil wat verdienen. Het kan toch niet zo zijn dat ik zomaar vrijspraak ontvang? Dat ik er niets voor hoef te doen?

Deze dwaling heeft in de geschiedenis van de kerk veel strijd gekost. U kent Luther en Calvijn wel. God heeft door onder andere deze mannen bewerkt, dat de grote Reformatie tot stand kwam. Op woensdag 31 oktober 1517 Maarten Luther zijn 95 stellingen op de deur van de slotkapel in Wittenberg spijkerde.

95 stellingen tegen de aflaat. Dit wordt gezien als het startpunt van de Reformatie. Het startpunt van het grote verzet tegen de Roomse leer van verdienste. De aflaat hebben ze niet meer. Maar een systeem van verdienste, dat heeft de Rooms Katholieke Kerk vandaag nog steeds. De genade en verdienste van Jezus Christus is het startpunt, zeggen ze. Naast die verdienste van Christus moeten onze goede werken toch ook iets bijdragen bij God. Die goede werken tellen mee in Gods oordeel over mijn leven, zegt de Roomse kerk.

Nee, zegt de Heidelbergse Catechismus. Nee, zegt de Bijbel. Nee, zegt God zelf. Je kunt er niets voor doen. Wil je het zelf verdienen? Dan ga je hopeloos verloren. Maar alleen als je het ontvangen wilt om niet, dan wordt je gered.

Al uw eigen verdienste, gemeente, het wordt u hier uit handen geslagen. Al het roemen op eigen werken, weg ermee. En als je zo staat, met lege handen bij God. Dan vult Hij je handen met Christus, met heel zijn verdienste.

Wij waren voorheen ongehoorzaam, zegt Titus. Maar toen de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en zijn liefde tot de mensen verschenen is, maakte Hij ons zalig. Niet, niet, niet op grond van de werken van de rechtvaardigheid, die wij gedaan zouden hebben, maar vanwege zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest.

Goed, dat is helder. Het is enkel genade, geen verdienste, geen loon op mijn werken. Maar dan komen we bij het volgende probleem. Want de Bijbel spreekt toch zeker wel van loon. Als ik niets kan verdienen, wat betekent het dan als de Bijbel duidelijk spreekt over loon? Dat is het tweede gedeelte van de preek.

Paulus zegt immers, 1 Kor. 15, dat mijn arbeid niet tevergeefs is, in de Heere? Jezus Christus zegt toch, Marc. 10: er is niemand die huis of broers verlaten heeft omwille van Mij en om het Evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig, nu in deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de wereld die komt, het eeuwige leven. Honderdvoudig ontvangen! En zei de HEERE het al niet tegen Abraham, Gen. 15: wees niet bevreesd, Abram, Ik ben voor u een schild, uw loon zal zeer groot zijn.

Spreken we de Bijbel wel na op dit punt? Zijn we wel op het goede, Bijbelse spoor van rechtvaardig zijn zónder de werken?

Nu, broeders en zusters, dat de Bijbel spreekt over loon en ontvangen, betekent niet dat er geen genade is. Loon is niet in tegenspraak met genade. Want het is niet zo dat de Heere onze goede werken in het geheel heeft afgewezen. Nee, de Heere heeft onze goede werken de juiste plaats gewezen. Je kan niets met goede werken verdienen bij God, je wordt er niet rechtvaardig door. Maar God wil ze wel belonen.

Als de Heere tegen Abram zegt, dat zijn loon zeer groot zal zijn. Kan Abram dan zeggen: ik heb mijn genade van God verdient? Kan Abram dan zeggen: op grond van mijn daden heb ik nu recht op loon bij God? Nee, zeker niet. Abram schiet keer op keer tekort in gehoorzaamheid, hoe groot zijn geloof ook is. Lees de geschiedenis er maar op na, het is Gods genade dat hij nageslacht mag ontvangen. Het is Gods genade, dat God zelf zijn belofte aan Abraham vervult.

Denkt u aan de woorden van Jezus Christus over het laatste oordeel, Mat. 25:31vv. Als de Zoon des mensen zal komen in zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van zijn heerlijkheid. En voor Hem zullen al de volken bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt. En dan zegt Hij tegen de schapen dat zij het Koninkrijk mogen beërven, want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven. Ze vragen: wanneer hebben wij dat dan gedaan? Voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan. Ze ontvangen loon uit de hand van de hoogste Rechter zelf, Jezus Christus. Maar hadden ze daar recht op? Is dat hun verdienste? Nee, want Jezus Christus noemt ze daarvoor al: beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld. Al vanaf de grondlegging van de wereld voor hen bestemd! Nog voordat ze dus ook maar iets konden doen of verdienen. Zij zijn rechtvaardig. Niet door werken, maar vanwege Gods genade.

God neemt niet alleen zondaren aan tot zijn kinderen. Hij vernieuwt ze ook. Hij schenkt de rechtvaardigen zijn Heilige Geest. Opdat de vrucht van de Geest in hun leven opbloeit en ontwikkelt. Dat gebeurt, God doet dat. En alsof dat nog niet genoeg is, wil de Heere die gaven van Hemzelf ook nog belonen.

Goede werken, die God ons geeft. Met zonden bevlekt. En toch schenkt God loon. God beloont zijn genadegaven met genadeloon.

Ja, kan u dan nog zeggen dat u dat loon hebt verdient bij God? Dat je recht hebt op dat loon?

Kijk, als een kind zijn vader helpt met autowassen. Dan ben je als vader natuurlijk blij dat je kind hebt. En ook al zou je bij wijze van spreken alles moeten overdoen, wat je zoon of dochter heeft gedaan. Toch beloon je hem of haar voor het werk wat gedaan is. Een lekker snoepje, of een dikke koek bij het drinken. Wat goed dat jij pappa geholpen hebt, hier heb je je welverdiende beloning!

Maar, heeft het kind die beloning nu letterlijk verdiend? Kan je zeggen: het kind heeft er recht op? Iedereen voelt dan wel aan dat dat niet klopt, ook al krijgt het kind zeker zijn welverdiende loon. Zo gaat de Heere ook met ons om. Hij geeft aan u eerst de krachtige vernieuwing van de Heilige Geest, waardoor u het goede gaat doen. Het goede wat u doet is gebrekkig en maakt u schuldig tegenover de Heere. En toch zegt de Heere: goed gedaan, goede en trouwe dienstknecht, over weinig ben je trouw geweest, over veel zal ik je aanstellen: ga in, in de vreugde van uw heer!

Er is dus sprake van loon. Genadeloon, die de Heere geeft aan zijn kinderen. Dat brengt ons bij de derde vraag van de Heidelbergse Catechismus, die we in het derde gedeelte van de preek behandelen.

Is het loon dan reden voor u en voor jou om het goede te doen? Gaat u goede werken doen, omdat u beloond wordt? Ga je tegen de zonde strijden en Gods wil doen, omdat God dat later uitbetaald?

Het is zeker zo dat God zijn kinderen wil aansporen om het goede te doen, juist door hen voor te houden dat goed-doen eeuwigheidswaarde heeft. Paulus zegt het niet voor niets, dat ons werk niet tevergeefs is, in de Heere. Daarmee bedoelt hij dus ook: span je in, hou moed, ga door.

Maar toch is verdienen niet de reden om goed te doen. Gods kinderen werken niet voor loon. U bent geen werknemers bij God, om geld te verdienen. Nee, u bent kinderen van God! U mag leven uit genade! U mag God dienen uit liefde. Omdat u uw Vader in de hemel liefhebt. Ja, beter gezegd: omdat uw Vader u liefheeft en omdat Hij in uw hart ook die liefde voor Hem heeft gepland. Daarom komen er vruchten van dankbaarheid voort in uw leven.

Kijk, en bij dit antwoord barst de kritiek los. Maakt deze leer de mensen dan niet zorgeloos en goddeloos? Als je met goede werken niets kan verdienen. Als je alles krijgt, zomaar, uit genade, ja, dan kan je gewoon in je zondige leventje doorgaan. Bekering is dan niet nodig, toch?

Nu, daar gaat de Heidelbergse Catechismus terecht fel tegenin. Want zeker maakt een leven uit genade mensen niet zorgeloos en goddeloos.

Het is juist deze onpeilbare liefde en genade van God, die zo krachtig in uw leven werkt, gemeente. Dat het niet anders kan, of die genade werkt vruchten voort. Vruchten van dankbaarheid, zegt de Heidelbergse Catechismus. Wie verbonden is met Jezus Christus, de Wijnstok, zal vruchten voorbrengen. Dan bloei je op, voor God.

Zo zegt Titus het ook in hoofdstuk 2. De zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen. En die zaligmakende genade leert ons! De genade is dus een werkzame kracht in uw leven, gemeente. Die genade leert aan u, werkt in u, sterkt je. Zodat je de goddeloosheid en wereldse begeerten gaat verloochenen. Zodat je bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig gaat leven. God doet dat, door zijn genade. In Jezus Christus. Paulus wijst daar nadrukkelijk op: Gods genade in Jezus Christus. Want de Heere Jezus heeft Zichzelf voor ons gegeven, zegt Paulus. Opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. Dat was het doel van Jezus Christus, van zijn offer, van zijn lijden. Om u en jou te reinigen van zonden. Om in u en in jouw te werken door de Geest van Christus. Zodat u steeds meer wordt veranderd naar het beeld van Jezus Christus.

Daarvoor heeft Jezus Christus zichzelf gegeven. Zo staat het er. Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven. In volkomen gehoorzaamheid, in lijden, pijn, verdriet, eenzaamheid. Hij gaf Zichzelf. Voor ons, voor u, voor jou. In gehoorzaamheid aan God, onder de leiding van God, gaf Hij zich over in de handen van hen, die Hem zouden laten doden.

Door dit bijzondere offer, dat Jezus Christus Zichzelf gaf, daardoor wordt alles anders. Daardoor is de genade van God gegrond en krachtig. Zo wordt ook u veranderd. Van ongehoorzame mensen, naar bevrijde mannen en vrouwen, jongens en meisjes. Allen kinderen van God.

Door Christus offer hoeft er geen angst meer te zijn over de vraag of u wel genoeg doet. En ijverig genoeg werkt. En wel voldoende verdiend zou hebben. Nee, al die angst en zorgen mag u uitdrijven. Mag u bij Christus brengen. Want Hij geeft u dan zijn Geest, de Geest van het Zoonschap, waardoor u mag roepen: Abba, Vader.

Door Christus offer komen er vruchten van dankbaarheid. Het kan niet anders. Want u bent van Christus. En Christus stierf voor u. Het kan niet anders. Want Christus’ Geest woont in je.

Maar dan nog één laatste vraag, waar ik deze preek mee afrond. Want wat nu, gemeente, wat als je nu denkt: ja, maar leeft mijn geloof dan wel echt? Bloeit mijn geloof dan wel? Werkt de Heilige Geest dan wel echt in mij? Ik zie nog zoveel zonden en gebreken. Mijn geloof is zo klein. De strijd is zo hevig. Mijn vorderingen zijn zo weinig. Ben ik dan wel echt kind van God?

Die vragen kunnen leven bij Gods kinderen, gemeente. Misschien herkent u wel iets van deze vragen bij u of bij jou zelf. Wat moet je dan?

Nu, twijfel dan niet aan Gods genade. Want als je naar God toe wilt gaan. Als je voor Gods troon wilt komen. Dan hoef je echt niets mee te nemen. Je hoeft niets te presenteren. Je mag bij God komen met al je gevoelens van schuld, en tekortkoming en onzekerheid. Spreek het uit naar God. Bidt tot Hem. Vlucht tot de Heere en belijdt uw zonden. Als u dat oprecht doet, dan zal Hij al uw zonden vergeven. Telkens weer. En dan zal Hij u vernieuwen.

Maar ziet u die vrucht dan ook groeien? Is het zo dat je elke dag die vrucht kan zien?

Nou, denkt u dan maar aan die woorden van Jezus Christus over het laatste oordeel, Mat. 25. Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en te eten gegeven? Of dorstig en te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als een vreemdeling gezien en gastvrij onthaald, of naakt en hebben U gekleed?

Deze rechtvaardigen verwonderen zich erover dat Jezus Christus deze goede werken bij hen heeft opgemerkt. Ze zijn niet trots op hun goede werken. Ze lopen er niet mee rond van: zie ons eens. Nee, ze zeggen: Heere, wanneer hebben wij dat dan gedaan?

Nou, laat dat zo ook voor u en jou mogen zijn. Staar u niet blind op welke dingen u wel heeft gedaan. Of welke dingen u nu juist niet heeft gedaan. Nee, richt uw blik op Jezus Christus. Want Hij heeft niet maar een beetje gedaan. Hij heeft alles gedaan. Hij heeft alles volbracht. Hij is uw Verlosser, niets en niemand anders. Amen.

Gepubliceerd inCatechismusPreek

Reacties zijn gesloten.