Ga naar de inhoud

Preek Filippenzen 3:12-14

We voelen ons wel eens opgejaagd. In onze haastige maatschappij is alles snel en jachtig. Veel mensen hebben een gejaagd leven. Erg opvallend, dat de apostel Paulus ook zegt dat we moeten jagen. Maar hij bedoelt toch iets anders dan een jachtig leven leiden.

Bij deze deel twee van de vierdelige serie over Filippenzen.


Preek Fil. 3:12-14
Door ds. C. Koster

Liturgie
Psalm 24:1,3
Psalm 119:8, 65 (na wet)
Psalm 68:11 (na Schriftlezing)
Gezang 13:4,5 (na preek)
Psalm 84:4 (na geloofsbelijdenis)
Gezang 13:6

Schriftlezing Fil. 3:1-21
Tekst Fil. 3:12-14

Het leven van een christen als een wedloop
1. Vergeten wat achter is
2. Jagen naar het doel
3. Ontvangen van genade

Preek
Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,

De apostel Paulus leert u hier een belangrijke les. U moet vergeten. Tenminste, Paulus zegt dat hij dat zelf doet. Maar hij houdt dat tegelijk ten voorbeeld voor u en voor jou. Je moet vergeten wat achter is.

Wat bedoelt de apostel daarmee? Nu, Paulus had natuurlijk veel bereikt en veel gedaan in zijn leven. Als Jood heeft hij vele voorrechten door zijn geboorte. Hij somt dat op in vers 5-6, zo zagen we in de vorige preek. Paulus is “besneden op de achtste dag, uit het geslacht van Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën.”

En naast de dingen die hij via zijn geboorte is, heeft hij zelf veel inzet en ijver getoond. “Wat de wet betreft een Farizeeër, wat ijver betreft een vervolger van de gemeente, wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk.” Al met al had Paulus dus een hoge positie. Paulus was iemand om naar op te zien.

En dat niet alleen als Jood, vóór zijn bekering. Nee, ook na zijn bekering heeft hij veel gedaan en veel bereikt. Hij was als apostel in dienst genomen. Continu in touw, veel gereisd, veel gepreekt, veel brieven geschreven. Gemeentes gesticht. Vervolging geleden.

Hij was een vooraanstaand man in de gemeenten van Jezus Christus. Een leider, iemand om ontzag voor te hebben. Je zou haast denken: hij is wel binnen…

Maar tegen die laatste gedachten komt Paulus in verweer. Nee, Paulus is niet binnen. Dat zegt hij: ik heb het nog niet verkregen. Ik ben nog niet volmaakt. Zo mag u niet denken, zo mag u niet spreken, zegt Paulus. Zo zie ik mijzelf helemaal niet. En zo moet u mij ook niet zien.

Want de apostel weet dat hij met al zijn werken en inzet en zijn verleden er niet is. Het brengt hem niets verder. Ik kom er nergens mee.

Nee, zegt Paulus juist, ik moet het vergeten. Alles wat achter mij ligt, ik vergeet het.

Wat bedoelt Paulus dan met vergeten? Hij is toch niet vergeten dat hij van Joodse afkomst is? En dat hij de gemeente heeft vervolgt? Nee, inderdaad, dat is hij niet letterlijk vergeten. Een paar verzen terug heeft hij het nog genoemd.

Maar hij bedoelt, dat hij er niet steeds mee bezig is. Hij is niet trots op alles wat hij is en bereikt heeft. Hij laat zich er op voorstaan. Hij laat het als ’t ware los. Paulus beseft: of ik nu veel of weinig heb gedaan, daar gaat het helemaal niet om. Of ik nu als Jood of als heiden geboren ben. En nu op de achtste dag besneden ben of niet. Dat is niet het punt. Ik moet dat loslaten.

En dat geldt dan niet alleen voor de goede dingen, die Paulus in zijn leven heeft. Het geldt ook voor zijn zonden. Dat hij zelfs de gemeente van Christus heeft vervolgd. Wat zou hij daarmee kunnen ompakken. Wat zou dat grote vragen kunnen oproepen bij hem. Heeft God mij dat wel vergeven? Zo’n ernstige zonde, rekent God mij dat niet aan? Nee, ook daarvan zegt hij tegen zichzelf: ik laat het achter me. Ik vergeet het.

En dan maakt Paulus met een beeld duidelijk waarom dat zo nodig is, om het alles achter zich te laten. Om het los te laten. Paulus vergelijkt het leven van een christen met een wedloop. Zeg maar een hardloopwedstrijd in een renbaan.

Een sporter die deelneemt aan zo’n hardloopwedstrijd, die is maar op één ding gefocust. Hij is op dat doel gericht, dat voor hem is. En juist daarom vergeet hij alles wat achter zich ligt. Zo’n hardloper gaat tijdens het rennen niet nadenken over al zijn oefeningen. Hij gaat niet pochen met zijn prestaties. Hij gaat niet piekeren over zijn blessures in het verleden. Daarmee komt hij niets verder. Het leidt hem alleen maar af.

Want stel nu dat hij denkt: ja, ik ben toch veel beter en sneller dan al die andere renners. Ik kom er wel, ik wordt de eerste, ik krijg die prijs. Dat is niet bepaald een gedachte waarvan je harder gaat lopen. Dat zou zo’n sporter eerder gemakzuchtig en slomer maken. Of de gedachte aan een blessure in het verleden. Dat zou hem alleen maar angstig maken… Krijg ik er weer last van. Voel ik al iets? Nee, hij laat het achter zich. Hij vergeet het. Hij laat het los.

Zo beziet Paulus zichzelf. Eén ding doe ik: ik vergeet wat achter is. Juist omdat ik er nog niet ben. Omdat ik nog niet volmaakt ben. Ik zit nog in de renbaan van het leven. Ik moet verder. Ik beroem mij niet op wie ik ben of wat ik gedaan heb. Ik lig niet wakker van de zonden die ik beleden heb. Nee, ik vergeet het alles.

Een weet u, gemeente, wat zo bijzonder is. Paulus mag en kan het vergeten. Dat is genade! Paulus mag het vergeten, omdat de zonden Paulus niet worden nagedragen. God is een God die niet eeuwig blijft toornen. Die ons niet doet naar onze zonden. En ons niet vergeldt naar onze misdaden. Nee, Hij doet uw zonden ver van u weg, broeders en zusters. God vergeeft uw en mijn zonden. God vergeeft de zonden van Paulus. En daarom kan Paulus ook tegen zichzelf zeggen: ik vergeet het. Hij mag het loslaten. Paulus is bevrijd. Niet alleen rechtens, van schuld en oordeel. En daardoor ook emotioneel: hij hoeft zich niet zorgen te maken. Hij mag er niet mee blijven ompakken. Hij is vrij. Bevrijd door de Heere God.

En dan stellen we vandaag ook aan onszelf die vraag. Hoe staat het met ons? Hoe doet u, hoe doe jij dat?

Paulus geeft u een voorbeeld, in zijn levenshouding. En hij vraagt feitelijk van u om hetzelfde te doen. Dat zegt hij ook letterlijk in vers 17. “Wees met elkaar mijn navolgers, broeders, en houd het oog gericht op hen die zó wandelen, zoals u ons tot een voorbeeld hebt.”

Ook u moet vergeten wat achter u ligt. Uw prestaties, uw goede werken, uw inzet. U moet het loslaten. Want het brengt je niet verder. Met alles wat je jezelf ontzegt. En alles wat je doet of jezelf oplegt. Het maakt je niet aantrekkelijker tegenover de Heere.

En dat geldt ook van je zonden en fouten, die je weet van jezelf en die je God belijdt. Je mag het loslaten. Je mag het achter je laten. Paulus zegt: ik vergeet het. En u moet dat ook doen. Laat u er niet door afleiden. Laat je er niet door verhinderen.

De vorm van het werkwoord wat Paulus hier gebruikt legt de nadruk op het steeds voortdurende er van. Vergetend, staat er ook in de Herziene Statenvertaling. Dat is niet maar een actie wat je één keer moet doen: ik ben het vergeten. Nee, steeds weer door. Steeds weer moet je dat achter je laten, moet je het vergeten.

Die gedachte, die herinnering, de verleiding om je op iets wat je gedaan hebt te beroemen, dringt zich steeds weer aan je op. Of die zonde uit het verleden, die komt steeds weer naar voren. Hindert je steeds weer in je vrijmoedige omgang met de Heere of met je naaste. En juist daarom moet je het steeds weer vergeten en achter je laten.

Ook als je een slechte dag hebt gehad. Als je in zonden viel, je hebt je laten verleiden, je hebt verkeerd gehandeld, gesproken, weggekeken terwijl je eigenlijk had moeten spreken. Of juist wel gekeken, terwijl je eigenlijk je ogen had moeten afwenden. Ook daarvan geldt. Belijdt het dan de Heere. En laat het achter je. Vergeet het. Morgen mag je, zo de Heere wil, een nieuwe dag ontvangen. Als christen mag je leren vergeten. Paulus leert u en mij hier om te vergeten.

Tegelijk zegt Paulus daar wel iets bij. Dat is het tweede gedeelte van de preek. Want één ding moet je niet vergeten. Wat is dat dan? Nu, dat je je moet uitstrekken naar wat voor je is.

Ja, zegt Paulus: ik jaag! “Maar één ding doe ik: vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, jaag ik naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus.” U moet dus jagen, gemeente. Jagen naar dat doel.

De vergeetachtigheid, wat Paulus ons leert, betekent geen luiheid of gemakzucht. Nee, u moet jagen. En bij dat woord moet u denken aan zo’n atleet, zo’n hardloper. Die zich vooroverbuigt om hard te rennen. En zich als het ware naar voren buigt om al naar de finish toe te gaan. Daar wil hij naar toe. Met vliegende vaart. Doelgericht, vol concentratie en inspanning.

Nu kan je je opnieuw afvragen, ja, maar wat bedoelt Paulus nu precies? Het leven is al gejaagd genoeg. En bovendien, hardlopers zijn doodlopers. Wat moet ik me er precies bij voorstellen, jagen naar het einddoel?

Nu, laat ik allereerst zeggen wat Paulus niet bedoelt. Paulus bedoelt niet dat je al maar door moet gaan. En dat je zonder grenzen te stellen nooit pauze mag nemen. En dat je altijd ja zou moeten antwoorden op een verzoek om iets te doen in de gemeente van Jezus Christus. Paulus spreekt over jagen. Hij heeft het niet over een jachtig leven, dat koortsachtig, hectisch en overvol is, zodat je binnen de kortste keren ziek en overspannen thuis zit.

Nee, met dat jagen bedoelt Paulus dat je doelgericht bezig bent. Dat zegt hij ook in vers 14, ik jaag naar het doel. Dat doel hou ik steeds voor ogen. En alle grote keuzes die ik in mijn leven maak, daarbij stel ik mezelf steeds weer die vraag: helpt mij dat om mijn doel te bereiken? Of staat het mijn einddoel in de weg? Dat is dat jagen, waar Paulus over spreekt.

Wat is dat doel dan, waar Paulus het over heeft? De prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus. Dat is dus de verlossing, die Christus verdiend heeft. De zaligheid. De volmaaktheid, om bij Hem te mogen zijn. Om bij God te horen en te blijven horen. Of, zoals Paulus dat in vers 10 zei, om één te zijn met Jezus Christus. En steeds meer één te worden met Hem. “opdat ik Hem mag kennen, en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap met Zijn lijden, doordat ik aan Zijn dood gelijkvormig word,”

En om dat te bereiken, moet ik dus niet afwijken van die renbaan. Moet ik niet vertragen. Moet ik mij niet laten ophouden. Hoe kan hij zichzelf dan ophouden? Hoe zouden wij ons vandaag onnodig kunnen laten afleiden? Of vertragen?

Bijvoorbeeld dat je veel te veel naar jezelf kijkt. Naar wat je allemaal hebt gedaan en bereikt. In de kerk of in de maatschappij. Of dat je juist kijkt naar je zonden en gebreken en je tekorten. Dan ga je navelstaren, of het nu op zogenaamde goede of verkeerde dingen is. Je bent dan teveel gericht op jezelf.

Dan zegt Paulus: laat het achter je, vergeet het. Laat je niet afleiden. Richt je op dat ene doel. Jaag daarnaar.

Afleiden kan op zoveel manieren gebeuren. Nutteloos tijdverdrijf, bijvoorbeeld. Kijk, ontspanning en rust is natuurlijk goed. Maar als je uren achter elkaar op Netflix de ene na de andere film zit te bekijken. Los nog van de vraag wát je dan precies ziet. Dan moet je tegen jezelf zeggen: nee, dit houdt mij af van mijn doel. Dit is onnodig en niet meer nuttig.

En ook in de onderlinge omgang in de gemeente. Als je hoogmoedig bent, dan kan je daarmee niet alleen jezelf, maar ook andere gemeenteleden enorm verhinderen. Allereerst denk je dan van jezelf dat je beter bent. Of dat je meer hebt gedaan of dingen veel beter en scherper ziet dan de ander. En vervolgens krijgt het andere gemeentelid het idee dat hij of zij er nog lang niet is. Dat hij slechter is en nog meer moet doen om daadwerkelijk een goed christen te kunnen zijn. Zo zit je niet alleen jezelf, maar ook de ander in de weg.

Maar goed, gemeente. Als we dit allemaal zo zeggen, dan komt er een vraag naar boven. Paulus zegt, dat je moet jagen. Maar juist als Paulus ons deze opdracht geeft om te jagen, worden we juist door die opdracht zelf dan niet geremd? Zo van: ik moet jagen… maar jaag ik wel genoeg dan? Ga ik wel hard genoeg? En vergeet ik wel genoeg? En laat ik het wel achter me? En voor je het weet zit je met al je vragen alsnog weer teveel naar je zelf te kijken. Paulus leert je juist vrijheid. Maar zou je het door deze aansporing van Paulus om te jagen niet alsnog weer heel benauwd krijgen?

Nu, wat zo bijzonder is, gemeente. Paulus leert u hier dat het leven van genade. Het leven van het evangelie van vrije genade. En dat is niet in strijd met inzet. Met ijver. Met jagen en inspannen. Dit evangelie zet je juist in de vrijheid, ook al moet je jagen.

Het leven van Paulus zelf is wat dat betreft een mooi voorbeeld. Voor zijn bekering had Paulus ook een ijver, maar zonder dit evangelie van genade. Een krampachtige ijver, zonder vrede en genade. Want Paulus dacht toen, dat hij met zijn ijver dichter bij God zou komen. Dat hij daarmee iets kon verdienen. Denkt u nogmaals aan die opsomming die Paulus geeft aan het begin van dit hoofdstuk. Wat hij allemaal bereikt heeft in dit leven. Dat is een ijver, zonder genade en vrede. En die ijver brengt je juist alleen maar verder bij God vandaan. Deze ijver zorgt er inderdaad voor dat je krampachtig wordt.

Maar nu heeft Paulus ontdekt een ijver met genade en vrede. Een ijver die elke christen mag hebben, terwijl je tegelijk leeft in vrijheid en genade. Een ijver die niet hoogmoedig is, niet streberig en niet eerzuchtig. De goede ijver is totaal anders. Wat is er dan anders? Nu, deze ijver is een liefdedienst uit dankbaarheid. Een ijver, die leeft dicht bij Jezus Christus. Een ijver die het gevolg is van een intense liefde. Vurige liefde voor Jezus Christus. Een ijver die Jezus Christus boven alles plaatst en Hem wil dienen. Een ijver die ook bereid is om offers te geven als Jezus Christus dat van je vraagt. Een ijver dus, omdat je verlost bent uit genade. Niet een ijver om verlost te worden en jezelf op te werken. Maar een ijver omdat je verlost bent en de Heere graag wil dienen.

Paulus leert ons hier opnieuw dat woord ijver te spellen. Het woord ijver heeft bij ons vandaag misschien een beetje een negatieve klank. Het klinkt voor ons Nederlanders misschien wat te veel van het goede. En als het woord ijver dan gekoppeld wordt aan geloof, dan verbinden we dat al snel met radicalisme of zelfs terrorisme. Met andere woorden: ijver, daar moet je ver vandaan blijven.

Maar toch is ijver zelf niet zondig of verkeerd. Goede ijver, zoals Paulus het ons hier leert, daar is juist niets mis mee. Sterker nog, Paulus zelf is er vol van. En die goede ijver houdt hij u voor. Als het maar een ijver is, die dicht bij Jezus Christus blijft. Een ijver, die Hem wil dienen en volgen.

Deze ijver is niet hoogmoedig of radicalistisch. Deze ijver gaat niet over lijken. Nee, deze goede, christelijke ijver is gevuld met genade. Dan wordt je nederig, vol liefde, dienend. Daarover tot slot in het derde gedeelte van de preek.

Want als we goed naar onze tekstverzen kijken, gemeente, dan zit het vol genade. Paulus zegt juist niet dat hij de prijs zelf zal verdienen. Paulus zegt ook niet dat hij zelf met het jagen en hardlopen begonnen is.

Nee, kijkt u maar naar vers 12. Als Paulus spreekt over het begin van zijn leven als christen. Hoe is het allemaal begonnen? Hoe is hij terecht gekomen in de wedloop van het christelijk leven? “Daartoe ben ik ook door Christus Jezus gegrepen.” Paulus is zelf gegrepen door Christus. Letterlijk, toen en daar bij Damascus. Stilgezet. Tot bekering gekomen.

Het rechtstreeks ingrijpen van Jezus Christus moest er aan te pas komen. Niets van Paulus zelf. Nee, genade. Een geschenk van Jezus Christus. Zo is het allemaal begonnen. Zijn Verlosser Jezus Christus heeft sindsdien die liefde, die goede, christelijke ijver in zijn hart gepland. Paulus is niet van zichzelf automatisch vol ijver. Nee, hij is ijverig gemaakt. Hij is in vuur en vlam gezet, door God, doordat Jezus Christus zijn hand uitstrekte en van Boven hem aanraakte. Zo is het begonnen. Zo is Paulus gaan rennen.

En sindsdien? Nu hij eenmaal aan het rennen is, kan hij dan op eigen kracht wel verder komen? Nee, zeer zeker niet. Hij jaagt naar het doel, “de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus.”

De prijs van de roeping, zegt Paulus. Hij is daartoe geroepen. Geroepen door God. Daarin zit ook het besef: het is God die mij gééft dat ik deze prijs mag behalen. Het is God die mij deze prijs schenkt, uit genade. Ik heb deze prijs niet zelf bij elkaar geraapt door alle inspanning. Nee, het is een genadegeschenk.

En wat staat er tot slot nog bij. De prijs wordt geschonken niet rechtstreeks van God. Nee, het is afkomstig in Christus Jezus. “In Christus Jezus” zegt hij. De Heere Jezus is en blijft de Middelaar. Hij, die alles verdiend heeft. Die zijn leven, zijn offer gaf. Door Jezus Christus mag Paulus het einddoel en de prijs behalen en ontvangen. Een genadegeschenk van God Zoon.

Het is de Heere die verlost. Hij opent harten. Hij verlicht de ogen. Hij verlost de mensen. Niemand van u kan zichzelf verlossen. Niemand kan zichzelf in de hemel opwerken. Ook al jaar of ren je je kapot. En ook al doe je nog zoveel. Het maakt niet uit. God geeft je die prijs. Uit genade.

Hij zet mensen in vuur en vlam. Van Boven, door zijn Geest, door zijn Woord. Zodat het vuur in je hard gaat branden, steeds meer, steeds duidelijker. En dat je verlangt om uit dankbaarheid de Heere te dienen.

Dan is je leven vol ijver en inzet en liefde. Omdat God je daartoe aanspoort. Omdat God je dat geeft. Een leven van genade.

En wat zo mooi is. Als je zo ijvert en rent. Dan ren je niet alleen! Dan is de wedloop niet om er zelf beter van te worden. En zelf de prijs te behalen. Nee, dan is het een ijver om ook elkaar te dienen. En de ander liefdevol aan te moedigen. Zodat je samen die prijs in ontvangst mag nemen. Samen als gemeente van Jezus Christus.

Dan mag u allen samen overwinnaars zijn. Die de finish hebben gehaald. Dan mag je zeggen: ik heb de goede strijd gestreden en de overwinning behaald. Maar niet ik. Christus in mij. Want Híj is mijn Verlosser. Amen.

Gepubliceerd inPreek

Reacties zijn gesloten.