Ga naar de inhoud

Preek Efeze 4:26-27

Ben jij wel eens boos? Wist je dat het niet persé verkeerd is om boos te worden? Als je maar heilig boos bent. Paulus leert ons om boos te zijn, maar tegelijk om in onze boosheid niet te zondigen.

Een preek over Efeze 4:26-27

Preek over Efeze 4:26-27
Door ds. C. Koster

Bijzonderheden: deze preek kan worden gebruikt als voorbereiding op de viering van het heilig Avondmaal.

Liturgie
Psalm 34:1,5
Psalm 141:1,3 (na wet)
Psalm 4:2 (na Schriftlezing)
Psalm 37:4 en 11 (na preek)
Psalm 19:6

Schriftlezing Ef. 4:17 – 5:2
Tekst Ef. 4:26-27

Paulus leert de kerk heilig boos te worden
1. Boos worden
2. Zonder te zondigen
3. En zonder de duivel plaats te geven

Gemeente, Paulus spreekt hier in Ef. 4 over de nieuwe mens. De gemeenteleden hebben hun oude mens afgelegd. Dat is hun leven voordat ze Christus hebben leren kennen. Voordat ze tot bekering zijn gekomen. En toen ze Christus leerden kennen, mochten ze zich bekeren van hun zondige levenswandel. En gingen ze de nieuwe mens aandoen. Dat is het christelijke leven, het leven voor de Heere, in gehoorzaamheid aan de Heere.

En de apostel Paulus laat dan niet in het midden wat die nieuwe mens precies is. Nee, Paulus vult heel concreet in hoe dat er precies uitziet, die nieuwe mens. Paulus laat heel duidelijk zien wat de Heere van ons vraagt. In vers 25 zien we bijv. dat we niet mogen liegen, maar dat we de waarheid moeten spreken. En in vers 26 spreekt hij over de emotie van boos-zijn. Hij leert ons heilig om te gaan met boze gevoelens.

Wat betekent het precies wat Paulus hier zegt, in vers 26? Misschien is het goed om eerst te zeggen wat hij niet bedoelt. Paulus zegt hier niet: u mag niet boos worden. Hij zegt niet dat wij al onze emoties van boos-zijn of van verontwaardiging moeten onderdrukken en stil houden. Alsof Gods kinderen die emoties moeten ontkennen en wegduwen. Nee, als we dat zouden doen, dan kroppen we alleen maar emoties op en dan gaat de bom vanzelf een keer barsten. Dat moeten we niet doen, dat is niet goed.

Paulus zegt ook niet: als u boos wordt, zondig dan niet. Zo van: boos-zijn overkomt iedereen wel eens, dat hoort er nu eenmaal bij, maar zorg er dan wel voor dat je niet zondigt.

Nee, Paulus zegt iets anders. Wat zegt hij dan wel? Hier in vers 26 staat letterlijk: wordt boos. In onze vertaling wordt het weergegeven als een opdracht. Wordt boos, je moet boos worden. Tussen twee haken, in de vertaling van NBG ’51 staat ‘als je boos wordt, zondig dan niet’. Die vertaling is ook wel mogelijk. Maar dan blijft de vraag: mag je dan boos worden? Of is boos-zijn zelf als zondig en verkeerd?

Hoe je het ook wendt of keert, Paulus schrijft hier in ieder geval opvallend positief over boos zijn. Hoe kan dat dan? Wat bedoelt hij?

Paulus spreekt hier over een boos zijn tegen de zonde. Gods kinderen moeten boos zijn op de zonde. Mensen die bij Christus horen, die Christus hebben leren kennen, die moeten de zonde haten. De grote rijkdom dat je door Christus bevrijd bent van de zonde, betekent dat je de zonde haat en ontvlucht. In deze zondige wereld kan het niet anders, dan dat Gods kinderen boos zijn.

Als christenen niet boos zijn op de zonde, dan is er grondig iets mis. Dan is er geen ijver, geen liefde voor de Heere en voor zijn Woord. Dan is je geloof verworden tot een flauw, zouteloos geloof. Een geloof dat niet meer straalt en schittert in haar kracht. Een waardeloos christendom, dat de zonde maar laat geworden. Dat niet meer opschrikt van het geweld van de zonde in deze door God geschapen wereld. Boos worden op de zonde, het haten van de zonde, dat hoort wezenlijk bij het nieuwe leven van een christen.

Boos zijn is op zichzelf bekeken niet iets zondigs. Boos zijn is een emotie die God in de schepping heeft gelegd. Die Hij aan de mensen heeft gegeven.

Dat boos-zijn geen zondige emotie is, dat zien we heel duidelijk bij onze Heiland Jezus Christus. Ook Hij is immers boos geworden, tijdens zijn leven op aarde! Hij toonde emoties dat Hij boos was of vurig of bewogen. Denkt u aan Marcus 3:5, waar Jezus Christus de man met de verschrompelde hand genas. Ze wilden de Heere Jezus betrappen op een zonde. En dat maakt Hem toornig. “En nadat Hij hen rondom toornig aangekeken had, tegelijk bedroefd over de verharding van hun hart, zei Hij tegen de man:” Of Marcus 10:14, waar de Heere Jezus het zijn discipelen zeer kwalijk neemt dat zij de kinderen bij Hem vandaan hielden. Mat. 21:12-13, waar de Heere Jezus de tempel van God reinigt, door mens en dier van het tempelplein af te halen en de tafels om te keren. En ook na zijn hemelvaart kan Jezus Christus boos zijn. Denkt u aan Openbaring 6, waar mensen verschrikkelijk beangstig zijn voor de Heere, en ook voor de toorn van het Lam, van Jezus Christus dus.

En we komen Gods boos-zijn ook tegen in het OT. We lezen het zo vaak dat de HEERE toornig is op zijn volk, vanwege de zonde. We lezen het in Romeinen 1, waar Paulus het ook zegt over de periode die geweest is in het OT en nog steeds voortduurt: “De toorn van God wordt geopenbaard vanuit de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen, die de waarheid in ongerechtigheid onderdrukken”

Dus boos zijn is op zichzelf geen zondige emotie. God en Jezus Christus zijn ook boos, toornig tegenover de zonde. De Bijbel verplicht ons tot boos zijn, tot haten. Psalm 97:5 geeft het ook ronduit ons als opdracht mee: “U die de HEERE liefhebt, haat het kwade.”

De Bijbel zegt daarin dus ook niet dat we de zondaar moeten haten. We moeten geen mensen haten. Nee, we moeten de zonde haten. De zonde, het kwaad, de opstand tegen de Heere en zijn Woord. Maar de zondaar moeten we liefhebben en zoeken. Zoeken te bekeren, zoeken te behouden.

Als die haat tegen de zonde en dat boos-zijn er niet is, dan ontbreekt het ons aan ijver en liefde voor God en voor Gods Woord. De Heere wil ons juist geven het vuur van de liefde voor de Heere. Dat vuur moet branden. Gods kinderen zijn niet emotieloos. Zij zijn niet een soort emotieloze mensen, die alles maar afwachten, relativeren en denken ‘het zal onze tijd wel duren’. Nee, dat is zondige onverschilligheid. Een onbijbelse laksheid en gemakzucht. Het vuur van het geloof toont zich daarin, dat we boos zijn over de zonde. Over het kwaad. Over de opstand tegen God en tegen Jezus Christus. Dat is die boosheid die ook in Psalm 2 doorklinkt: Waarom woeden de heidenvolken, en bedenken de volken wat zonder inhoud is? Met tegelijk die bede om de zondaar te behouden: Dien de HEERE met vreze; kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en u onderweg omkomt. Welzalig allen die tot Hem de toevlucht nemen.

Daarop wijst Paulus ons als hij zegt: ‘wordt boos’. Wij moeten leren boos zijn, gemeente. Als we goed kijken, dan is er zoveel reden om boos te worden. Zonde in ons eigen leven. Met zonde in je leven kan je toch geen vrede hebben! Zonden te doen, zonden te zien, zonden te laten bestaan. Haat ze, wordt boos op ze, zegt Paulus.

Maar ook breder, zonde in de kerk of in de wereld. Openbare zonde in onze maatschappij. Waar men Gods geboden net de voeten vertreed. En er om lacht, ja, ermee spot. Wordt er maar boos op! Wees er niet onbewogen onder, maar verafschuw de zonde.

Tegelijk is dat niet het enige wat Paulus zegt. Ons boos-zijn moet wel begrensd worden. En daarover willen we nadenken in het tweede gedeelte van de preek. Want ja, we moeten boos zijn. Heilig boos zijn, kan je wel zeggen.

Maar er is ook een verkeerd, een zondig boos zijn. Ook onze emoties en ons boos zijn staat onder het gezag van Gods Woord. Onze emoties moeten worden begrenst door Gods wet. En dan komt het er voor ons op aan. “Word boos, maar zondig niet”

Het is opvallend dat Paulus dat zegt. Uiteraard mogen we niet zondigen. Natuurlijk, we mogen nooit zondigen, dus ook niet in onze boosheid. Waarom zeg je dat hier Paulus, dat is toch overbodig!?

Nu, ik denk, gemeente, dat Paulus en dat de Heere het hier expres herhaalt. Als het over boos-zijn gaat, dan is het zeker niet overbodig om te zeggen: zondig niet. Want voor ons mensen is het zó moeilijk om boos te zijn zónder te zondigen. Juist daarom zegt Paulus dat er ook meteen achter aan. Wordt boos, maar zondig niet. Je moet boos worden, maar denk er om dat je je niet in je boos-zijn laat gaan. Dat je in je boos-zijn je niets meer aantrekt van Gods Woord en Gods wetten. Want je boos-zijn tegen de zonde verandert dan in een zonde van boosheid.

Er zijn verschillende manieren waarop we kunnen zondigen als het om boos-zijn gaat. Wij mensen kunnen bijvoorbeeld te snel boos worden. Dat we licht ontvlambaar zijn. Dat we ons om allerlei bijzaken snel opwinden. En allerlei kleinigheden maken tot grote zaken, waarop we zogenaamd boos zouden moeten worden.

Weet u wat Jakobus daarover zegt? Jak. 1:19: “ieder mens moet haastig zijn om te horen, maar traag om te spreken en traag tot toorn.” Traag tot toorn. Dat is het tegenovergestelde van licht ontvlambaar. Niet zomaar boos worden en niet te snel boos worden. Nee, wees traag tot toorn.

Zo kunnen we dus te snel boos worden. We kunnen ook te heftig boos worden. Zodat je boos zijn overgaat in een grenzeloze woede uitbarsting. Ook dan gaat het van een terecht boos-zijn over in een zondige woede.

We kunnen om zo te zeggen elk onrecht wat ons wordt aangedaan wel opblazen tot een reden om woedend te worden. Dat geldt ook in de kerk. Dat we elk verschil in denken of beoordelen over onbelangrijke zaken maken tot een reden om hete hoofden en koude harten te hebben. En dan kan het lijken alsof we ijveren voor de Heere. Maar in werkelijkheid zijn we dan onbeheerst. In werkelijkheid is het dan de oude mens, een werk van het vlees, en niet van de Geest.

Een ander zwak punt voor ons mensen is dat we te lang door gaan met ons boos-zijn. Dat we er als het ware in blijven hangen en niet meer stoppen met ons boos-zijn.

Daarom zegt Paulus niet alleen dat we niet mogen zondigen. Hij zegt er meteen ook bij hoe lang we boos mogen zijn. Slechts één dag. Totdat de zon ondergaat. Ons boos-zijn is dus niet alleen begrenst door Gods Woord en zijn wetten. Het is ook begrenst door de tijd. Eén dag, en niet langer. Als de zon weer onder gaat moet je je boos-zijn weg doen.

Maar, waarom deze regel dan Paulus? Waarom mag ons boos-zijn niet langer duren dan één dag? Als je dat niet doet, dan laat Paulus ook zien wat er van kan worden. Dan kan je boos-zijn veranderen in boosheid. Paulus gebruikt hier in vers 26 twee verschillende woorden voor boos-zijn. Het is daarom ook terecht de ene keer vertaald is met boos worden en de andere keer met boosheid.

En met dat onderscheid in de Griekse woorden heeft Paulus een bedoeling. Hij wil daarmee zeggen: als je die goede manier van boos-zijn te lang laat bestaan, dan is het geen heilig boos-zijn naar Gods woord meer. Nee, dan verwordt het tot een verbittering. Dan gaat die boosheid zich nestelen in je hart. Dan wordt je verbitterd en ga je wrok en haat en andere negatieve gevoelens koesteren. En dat is zo gevaarlijk, zegt Paulus.

Paulus geeft even verderop in deze brief een voorbeeld, hoe je verkeerd kan omgaan met boosheid. In hoofdstuk zes gebruikt hij ditzelfde woord boosheid. Daar zegt hij tegen de vaders: verbittert uw kinderen niet. Dan kan het wel beginnen dat je terecht boos bent. Maar als je er verkeerd mee omgaat dan nog kan je je kinderen verbitteren en je kinderen daarmee beschadigen. Dat kan op allerlei manieren gebeuren, dat hoef ik niet allemaal uit te werken. Ieder kan daar over nadenken, in je eigen leven, in je eigen gezin. Daarom, blijf niet boos, blijf er niet in hangen. Eén dag, en niet langer.

En in het verlengde hiervan geldt dit gebod uiteraard niet alleen voor vaders tegenover hun kinderen. Het geldt ook voor moeders die boos kunnen worden op hun kinderen. Het geldt in je huwelijk, dat je boos bent op je man of vrouw. Het geldt voor vriendschappen.

Misschien ben je wel terecht boos, maar beheers je zelf. Praat het uit. Zoek elkaar, zoek verzoening. Laat de zon niet over je boosheid onder gaan. Wacht er niet mee, ga naar hem of haar toe. Bel hem of haar op. Laat zien dat je in je boos-zijn toch niet wilt zondigen, maar dat je juist het probleem wilt wegnemen.

Deze regel die de Heere ons geeft zal niet nieuw voor jullie zijn, jongens en meisjes. Als je ruzie hebt gehad op het schoolplein. En je komt er niet uit, omdat hij dit heeft gedaan, of zij dat heeft gezegd. Dan ben je boos. En dat kan terecht zijn dat je boos bent. Maar ook al ben je boos, je moet je nog steeds wel gedragen zoals het hoort. Niet slaan, niet schoppen, niet schelden. Maar het juist willen uitpraten. Zodat je geen ruzie meer hebt en dat je niet meer boos bent. Nou, dat is precies wat de apostel Paulus ons hier leert. Wordt boos, maar zondig niet, laat de zon niet ondergaan over uw boosheid.

En wat op het schoolplein geldt, gemeente, dat geldt ook op het kerkplein. En in heel de omgang met elkaar, als broeders en zusters. Ieder op onze plek, gemeenteleden, ambtsdragers. Wordt boos, maar zondig niet, laat de zon niet ondergaan over uw boosheid. Dan hebben we onze handen vol met werk. Dan hebben we vaak al onze handen vol aan onszelf. In onze emoties, in onze woorden.

Laten we onszelf daarop beproeven. En als je dan tot de ontdekking komt: “Dit of dat was niet goed.” “Ook al heb ik wel gelijk, maar dit had ik nooit mogen zeggen.” Stap dan op de fiets of pak die telefoon. Laat de zon niet ondergaan over uw boosheid.

En dan kan het zelfs de zaterdagavond zijn voor de zondagsviering. Zoek verzoening. Maak het goed. Wees bereid om vergeving te vragen, wees bereid om te vergeven.

Dat is toch wat Jezus Christus ons leert, gemeente? Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren?

De Heere Jezus is daarin zo duidelijk. In Mat 5 zegt Hij het klip en klaar. Al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank.

En dan zegt Hij: “Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.”

Dat is wat! Je gaat naar de tempel, je wilt de Heere offeren. Maar dan zegt de Heere Jezus dat verzoenen met je broeder op dat moment belangrijker is dan offeren aan de Heere. Verzoen je eerst en kom dan terug en offer uw gave. Zo belangrijk is het om die goede houding te hebben richting je broeders en zusters. Om onze boosheid binnen de perken te houden. En de goede houding aan te nemen die Jezus Christus ons leert. Dat je altijd bereid bent om te verzoenen en te vergeven of vergeving te vragen.

“Laat alle bitterheid, woede, toorn, geschreeuw en laster van u weggenomen worden, met alle slechtheid, maar wees ten opzichte van elkaar vriendelijk en barmhartig, en vergeef elkaar, zoals ook God in Christus u vergeven heeft.” Dat zegt Paulus vlak na onze tekstverzen. Een opdracht om ter harte te nemen.

In ons tekstvers laat Paulus tot slot nog zien waarom het zo belangrijk is om goed met ons boos-zijn om te gaan. Dat is het derde gedeelte van de preek. Hij zegt namelijk dat we de duivel geen plaats moeten geven, in vers 26. Wat bedoelt Paulus hiermee, de duivel geen plaats geven? Wat heeft dat met boos zijn te maken?

Paulus laat hier zien dat onbeheerst omgaan met boze gevoelens past bij de werken van het vlees. Als je je niet beheerst en je niet laat begrenzen in je boze gevoelens. Dan heeft de duivel bij jou een voet tussen de deur. Een invalspoort in je hart. Of om het met een modern beeld te zeggen: dan heb je een lek in je systeem.

Want die boze gevoelens vormen dan een voedingsbodem voor andere werken van het vlees. Gevoelens van wrok, jaloezie, haat. Dan groeien leugens, verwijdering, laster, boze plannen en alles wat bij het rijk van de duisternis past. Dan viert de duivel zijn overwinning. En wint hij steeds meer terrein.

Daarvoor waarschuwt Paulus hier. Geef de duivel geen plaats. Geef de duivel geen plek in je hart. Wordt boos, maar zondig niet. Dam ze in, die boze gevoelens, en begrens ze door Gods Woord.

De tegenstander wordt hier duivel genoemd. Dat betekent kwaadspreker, lasteraar. Hij die mensen tegen elkaar opzet. Hij die verwijdering en twist teweegbrengt. Tussen vrienden, echtgenoten, gemeenteleden, maakt niet uit. Hij maakt het kapot. En zorgt ervoor dat mensen ten diepste alleen komen te staan. En aan zichzelf worden overgeleverd.

Maar de Heere laat ons in Psalm 133 juist het tegenovergestelde zien. Waar broeders eensgezind samenwonen, dáár gebiedt de HEERE de zegen. Waar liefde, geduld en vergevingsgezindheid regeren. Daar zal juist verbondenheid mogen zijn. Gemeenschap, door het lichaam en bloed van Jezus Christus. Allereerst met de Heere, maar daarna en daarin ook met elkaar. Een gemeenschap die ook heel concreet aan de Avondmaalstafel zichtbaar en tastbaar mag worden.

En, gemeente, als Paulus hier dus zegt ‘geef de duivel geen plaats’. Dan zit daar ook een positieve keerzijde aan. Aan de duivel géén ruimte geven. Dat betekent positief dat we alle ruimte in ons hart en leven ergens anders aan moeten geven. Aan Iemand anders moeten geven, om precies te zijn. Aan Jezus Christus. Aan de Geest van Jezus Christus. Laat Hem uw hart vullen. Dat is het leven van genade. Een leven van Gods evangelie.

Dat is toch wat u en jullie geloven, broeders en zusters? Je overgeven aan Jezus Christus, de hart laten vullen door de Heilige Geest. Zodat het Woord kan toenemen en regeren in je leven. En dan kunnen we iets van onze liefde voor God laten zien, door ook onze broeder en zuster lief te hebben. Maar als iemand zou zeggen: Ik heb God lief, en hij zou zijn broeder haten, dan is hij een leugenaar, zegt de Heere in 1 Joh. 4:19.

Laten we dan nooit vergeten, gemeente, wie wij zijn in de ogen van de Heere. Want als er iemand boos mag zijn, dan is dat de Heere. Boos en toornig op ons, zondige mensen. Dat wij met onze zonden en gebreken zo vaak Hem ongehoorzaam zijn, Hem niet vertrouwen, Hem niet liefhebben en Hem niet volkomen dienen. Als er iemand boos mag zijn op ons, dan is dat de Heere.

Maar het wonder is, dat Hij heel zijn toorn en boosheid niet op ons heeft uitgestort. Maar dat Hij zijn Zoon gaf. De toorn van God rustte op Jezus Christus. De beker van Gods toorn heeft Hij leeggedronken, vrijwillig, gehoorzaam. Heel de last van Gods toorn heeft Hij gedragen. Voor al onze talloze zonden.

Door Gods liefde en genade mogen wij bevrijd zijn. Door Christus mogen wij in de vrijheid staan. De oude mens met al zijn werken doen we weg van ons. En de nieuwe mens mogen we aandoen. Zodat we leven in ware gerechtigheid en heiligheid. Dat is werkelijke vrijheid. Die vrijheid is zo kostbaar, broeders en zusters. Geef daarom de duivel geen ruimte. In uw hart niet, in uw leven niet, in de gemeente niet.

En nogmaals, gemeente. We moeten wel boos zijn. Verschrikkelijk boos. Heilig boos. Boos-zijn zelf is geen zonde. Als we maar boos zijn op de zonde. Zonde mag er niet zijn. Wie God liefheeft, die haat de zonde. Maar wie de zonde haat, die moet nog steeds wel de zondaar liefhebben. Dan zoek je ander, dan wil je de ander vergeven, dan wil je de ander behouden. De zonde moeten we niet goed praten. Maar de zondaar moeten we helpen en redden.

Laten we daarin onszelf beproeven gemeente. En als het ons niet gelukt is, als we toch te ver zijn gegaan in onze boosheid, in onze emoties. Maak het dan goed. Niet morgen, vandaag.

Wordt boos, maar zondig niet, laat de zon niet ondergaan over uw boosheid. Als dat uw verlangen is en uw handelen bepaalt, gemeente. Dan mag de vrede van Christus regeren. In uw hart. In uw leven. In huwelijk en gezin. In de gemeente van Jezus Christus. Amen.

Gepubliceerd inPreek

Reacties zijn gesloten.